Wat is gehechtheid en hoe ontwikkelt het zich?

(Prof. dr. Guy Bosmans, hoogleraar klinische en jeugdpsychologie KUL en academisch verantwoordelijke ABFT Belgium trainingscentrum)

Kernhypothesen rond gehechtheid

Doorheen het verleden hebben zich veel ideeën rond gehechtheid ontwikkeld, die het klinisch denken en handelen stuurden. Maar deze ideeën blijken niet allemaal juist te zijn. Om een uniform denkkader te delen is het dan ook belangrijk om hier verheldering in te krijgen, wat is gehechtheid wel en wat is het niet?

In de jaren ’50 ontwikkelde John Bowlby een gehechtheidstheorie. Deze theorie plaatste de essentie van het menselijk zijn centraal. Deze theorie werd door veel hulpverleners omarmd en tot vandaag is de impact van het werk van Bowlby immens.

Deze theorie stoelde aanvankelijk op 3 kernhypothesen:

  1. Veilig of onveilig gehecht zijn wordt veroorzaakt door en is afhankelijk van de omgeving; sensitief opvoeden zorgt voor een betere gehechtheid, niet sensitief opvoeden zorgt voor minder kwaliteitsvolle gehechtheid.  Zo werden kritische ouders in de therapiepraktijk bekeken als de oorzaak van het probleem. Hulpverleners werden bijgevolg opgeleid om dit op te sporen in hun therapieruimte.
  2. Gehechtheidspatronen ontwikkelen vroeg in het leven en dit wordt een stabiel gegeven in de ontwikkeling. Ze worden ook doorgegeven over generaties heen. Gehechtheid wordt hierbij gezien als een fundament, zoals bij het bouwen van een huis. Een huis dient immers gebouwd te zijn op een stevig fundament, anders kan het instorten. Zo ook zou gehechtheid vroeg in de ontwikkeling ‘goed’ moeten ontwikkelen, anders heeft het een negatieve impact op het verdere leven. Onveilige gehechte kinderen zouden niet sensitief kunnen opvoeden op latere leeftijd, waardoor hun kinderen dan ook niet veilig gehecht kunnen geraken.
  3. Je moet veilig gehecht zijn, anders is er kans op ontwikkelen van probleemgedrag en gezondheidsklachten. Een veilige hechting is cruciaal voor de mentale gezondheid van kinderen.

Voor al deze hypothesen is er ondersteuning dat deze robuust waar zijn, maar het blijkt dat de gevonden verbanden veel kleiner zijn dan oorspronkelijk gedacht werd. Zo hebben veilig gehechte kinderen soms niet-sensitieve ouders en onveilig gehechte kinderen bleken soms net wel sensitieve ouders te hebben; slechts 10 op 100 kinderen zijn echt stabiel in hun gehechtheidsschema; en onveilige gehechtheid betekent niet per se dat iemand psychopathologie ontwikkelt. Het is wel zo dat van alle mensen die hulp zoeken, 3/4 onveilig gehecht blijkt. Het is dus niet onlogisch dat er vanuit hulpverlening veel gewicht toegekend wordt aan gehechtheid.

Er zijn dus veel bedenkingen bij de termen “veilig” en “onveilig” gehecht. Het is belangrijk om in rekening te brengen dat de termen een eerder ongelukkige vertaling zijn van “(in)secure attachment”. Beter zou zijn om te spreken hoe zeker je bent over zorg. De kern van veilige gehechtheid is dat een kind vertrouwen ontwikkelt dat er voor hem of haar gezorgd wordt in tijden van stress en emotionele nood.

Gehechtheid ontwikkelt zich over hele leven, het leren stopt niet. Er zijn periodes waarin je meer vertrouwen kan hebben in mensen rondom jou, er zijn periodes waarin dit vertrouwen minder is. Dit verandert ook naargelang de noden veranderen. Wat kinderen nodig hebben om zorg te voelen verandert met de leeftijd. Denk hierbij aan een baby, dit heeft een moeder nodig om hem te voeden en stress hangt samen met deze nood. Op 12-jarige leeftijd eet je in principe zelf en heb je deze nood niet meer, maar dan heb je iemand nodig die er voor je is wanneer je bv. gepest wordt op de speelplaats. Niet zozeer om dit probleem zelf aan te pakken maar wel om te voelen dat je bij iemand hiermee terecht kan en je steun ervaart. Dit verklaart ook waarom kinderen in de ene ontwikkelingsfase veilig gehecht kunnen zijn, en in een andere onveilig. De vaardigheden van een zorgfiguur om sensitief te zijn voor de noden van hun kind en gepast te reageren, kunnen verschillen over leeftijdsfasen heen.

We moeten dus waakzaam zijn in het hele denken over gehechtheid en de diagnostiek hiervan. Mensen worden vaak gecategoriseerd in veilig en onveilig gehecht, maar men vergeet dat er gehechtheid kan evolueren binnen een persoon.

In essentie geldt dat we gehechtheid bekijken als de mate waarin mensen zorg zoeken wanneer ze stress ervaren. Wanneer er minder vertrouwen is staat iets hen in de weg. Om die reden wordt gehechtheid ook niet klinisch in de mond genomen, wel de dynamiek tussen ouder en kind relaties die ervoor zorgt dat men meer hulp/zorg gaat zoeken.

De onzekere cyclus

Om het verband met eetstoornissen te verduidelijken kijken we naar de “onzekere cyclus”: In essentie hebben ouder en kind bepaalde noden rond zorg: het kind heeft nood om zorg te krijgen, de ouder heeft nood om zorg te bieden. Tijdens bepaalde interacties tussen ouder en kind ontstaan vaak misverstanden in communicatie, waardoor zorgnood en nood om zorg te bieden niet als dusdanig herkend worden. Wanneer kinderen hebben geleerd dat er geen zorg komt op hun zorgnood (negatieve verwachtingen), gaan ze anders naar ouders kijken en hun reactie, hun poging of verlangen om zorg te bieden, anders interpreteren (negatieve interpretaties), wat een toename van pijn en negatieve gevoelens geeft. Kinderen zoeken dan allerlei strategieën om met deze pijn om te gaan; zelf-beschermende strategieën. Dit vertaalt zich dan in (probleem)gedrag, bv. een eetstoornis. Dit gedrag vormt meestal het aanmeldingsgedrag in de praktijk;  het gaat vaak over mis-geïnterpreteerde zorgnoden of zorgvragend gedrag.

Bij de ouder triggert dit gedrag allerlei gedachten: “Ik ben geen goede ouder, mijn kind ziet mij niet graag”, wat haaks staat op de nood om een goede zorgfiguur te zijn en dit veroorzaakt dan weer pijn en negatieve gevoelens bij de ouder. Ook de ouders interpreteren dan de signalen van hun kind om zorg te krijgen verkeerd, wat bij de ouder een toename geeft van pijn en negatieve gevoelens, en waarbij ook bij hen zelf-beschermende strategieën geactiveerd worden die leiden tot niet-steunende acties.

Deze misvattingen kunnen leiden tot gehechtheidsbreuken of trauma’s (T’s). Onderzoek leert ons dat het niet zozeer de “grote T’s” zijn, zoals misbruik en mishandeling, die de gehechtheidsrelatie bepalen, maar wel de “kleine t’s”, zoals schuldinductie geven, gevoelens van afwijzing, zich niet begrepen voelen enz. Het hoofddoel van therapie rond gehechtheid is dan ook het verhogen van de ervaring dat de ouder steun kan bieden.

ABFT

Attachment-base family therapy (ABFT) biedt een kader om de slaagkans van steunende ouder-kind ervaringen binnen en buiten de therapieruimte te verhogen. De onzekere cyclus wordt in kaart gebracht, besproken, en doorbroken.

De therapie is gestoeld op 5 componenten:

  • De eerste is de relationele herkadering. Hierbij worden de gehechtheidsbreuken bespreekbaar gemaakt zowel in bijzijn van het kind als de ouders. Er wordt afgesproken om hier samen rond te gaan werken in therapie.
  • In de tweede fase wordt met het kind of de jongere zelf aan de slag gegaan. Deze fase noemt de alliantie met het kind of adolescent. Hier wordt in de eerste plaats een therapeutische band met het kind of de jongere opgebouwd.  Het probleem wordt met het kind of de jongere verder verkend en er wordt dieper ingegaan op emoties die spelen. Er wordt uiting gegeven aan het gevoel dat het kind ongelukkig is en aan de behoefte aan verandering. Er wordt daarnaast gemotiveerd om de relatie met de ouders te gaan herstellen en akkoord gevraagd om de problemen gezamenlijk met de ouders te bespreken.
  • In een derde fase die daarop volgt, namelijk de alliantie met de ouders, worden de ouders apart gezien en wordt getracht om het perspectief van de ouders helder te krijgen. Er wordt gekeken welke factoren er spelen, zowel bij de ouders als bij het kind. Ouders worden hierbij gemotiveerd om er op een meer emotioneel afgestemde manier te zijn voor hun kind en dit te ondersteunen. Ze worden voorbereid om het gesprek met het kind aan te gaan.
  • In de vierde taak, de attachment taak, worden ouders en kind opnieuw samen gezien. Doel hiervan is om een ‘secure base’ te verkrijgen voor de adolescent. Het gesprek dat hier plaatsvindt, wordt goed voorbereid in voorgaande gesprekken met beide partijen apart. Het kind doet hier zijn verhaal en uit zijn emoties rond de gehechtheidsgerelateerde onderwerpen of conflicten die heersen. Ouders proberen zich hierbij beschikbaar, responsief en empathisch op te stellen. Ten slotte wordt de dialoog tussen beiden aangegaan. Belangrijk hierbij te vermelden is dat de therapeut zich voornamelijk ondersteunend opstelt, en beperkt intervenieert. Het zijn de ouders en het kind die het gesprek met elkaar moeten aangaan. Uiteindelijke doel is dat het wederzijds respect groeit, de spanning afneemt en de affectregulatie verbetert. Het kind is ontvankelijker voor de steun van de ouders, ouders tonen zich meer vergevingsgezindheid naar het kind toe.
  • In de vijfde taak, de autonomie-ondersteuning, wordt het hervonden vertrouwen bestendigd. Er wordt hierbij verder getraind en geoefend op de vaardigheden die geleerd zijn en mogelijk herval wordt besproken alsook hoe ze hiermee kunnen omgaan.

Meer info

Wil je je verder verdiepen in ABFT? Het opleidingsaanbod van het ABFT Belgium trainingscentrum vind je hier.