Verklaringsmodellen

Het transdiagnostisch model ter verklaring van eetstoornissen (Fairburn et al., 2003; Fairburn, 2008) verklaart verschillende eetstoornissen (AN en BN) aan de hand van gelijkaardige transdiagnostische psychopathologische processen. Het model vertrekt van een overwaardering van gewicht en lichaamsvormen in de zelfbeoordeling. In tegenstelling tot de meeste mensen, die hun zelfwaarde aan de hand van verschillende domeinen (werk, relaties, sportieve vaardigheden…) beoordelen, baseren mensen met een eetstoornis hun zelfbeoordeling bijna exclusief op basis van hun eetgewoonten, gewicht, of lichaamsvormen en de mogelijkheid om deze onder controle te houden (Fairburn et al., 2003).

Deze controle gaat gepaard met gedachten en gedragingen gefocust op lijnen en gewichtsverlies. Het extreme lijngedrag kan echter leiden tot controleverlies met eetbuien. Deze eetbuien kunnen dan weer gecompenseerd worden door misbruik van laxeermiddelen, braken, overmatig bewegen…

AN en BN delen bijgevolg dezelfde kernaspecten. Welke diagnose er uiteindelijk gesteld wordt, hangt af van al dan geen ondergewicht en de balans tussen lijngedrag, eetbuien en compensatiegedrag.

De auteurs stelden zich ook de vraag hoe het komt dat een eetstoornis vaak (hardnekkig) blijft bestaan, ondanks therapie (Fairburn, et al., 2003; Fairburn, 2008). Ze beschreven in dit verband 4 instandhoudende mechanismen die kunnen interageren met de kernmechanismen die hierboven werden beschreven. Deze leiden tot een belemmering van het therapiesucces.

  1. Perfectionistische houding met zelfkritiek
  2. Laag algemeen zelfwaarde/lichaamsgevoel
  3. Maladaptieve emotieregulatie
  4. Interpersoonlijke problemen

Een perfectionistische houding wordt gedefinieerd als “het overmatig belang hechten aan het streven naar en bereiken van hoge doelstellingen, ondanks negatieve gevolgen”. Ten gevolge van deze perfectionistische houding kampen deze cliënten vaak met faalangst en een zelfkritische houding. Wanneer ze zich niet aan hun dieetregels kunnen houden, wordt dit vaak geïnterpreteerd als een falen, getoond in een gewichtstoename.

Dit falen kan ook doorgetrokken worden naar andere levensdomeinen, waarbij sommige cliënten niet enkel een negatief zelfbeeld ontwikkelen op het niveau van gewichtscontrole en lichaam, maar waarbij ze zichzelf over de ganse lijn negatief beoordelen.

Ook blijken sommige cliënten niet te kunnen omgaan met bepaalde (doorgaans negatieve) emoties en stemmingen. Hierbij ontwikkelen ze disfunctionele copingmechanismen aan de hand waarvan ze de negatieve stemming op korte termijn proberen te neutraliseren.

Voorbeelden zijn zelfverwonding of middelenmisbruik, maar ook eetbuien, purgeergedrag, of intensief sporten.

Daarnaast kunnen interpersoonlijke problemen controlegedrag en eetbuien uitlokken en het zelfbeeld ondermijnen. Het kan gaan om een drang naar en nood aan controle ten gevolge van gezinsspanningen, opgroeien in een omgeving die veel druk legt op slankheidsidealen, overgevoelig zijn in het contact met anderen (Fairburn, et al., 2003; Fairburn, 2008).

Maar in de etiologie moeten we ook stilstaan bij biologische factoren, zowel genetisch als neurobiologisch (hersenen). De kwetsbaarheid voor eetstoornissen blijkt deels erfelijk bepaald te zijn. Zo komen eetstoornissen 3 tot 5 keer zoveel voor in families waar al een diagnose is gesteld (Bulik, Slof-Op’t Landt, van Furth & Sullivan, 2007). Tegelijk zal in welke familie dan ook de overgrote meerderheid geen eetstoornis hebben. Ook komen bepaalde persoonlijkheidskenmerken zoals perfectionisme, obsessief gedrag, afhankelijkheid en een vermijdende ingesteldheid die samenhangen met eetstoornissen vaker voor in families waardoor iemand ook indirect vatbaarder kan zijn voor de ontwikkeling van een eetstoornis.

Daarnaast toont onderzoek aan dat de hersenen een belangrijke rol spelen in het ontstaan van een eetstoornis (Frank, DeGozzman & Shott, 2019). Tijdens de puberteit is het brein in volle ontwikkeling en vindt er een grote reorganisatie plaats die doorloopt tot tenminste het 25ste levensjaar. Echter, niet alle hersengebieden ontwikkelen zich tegelijk. Zo zullen de onderste hersengebieden die instaan voor de emoties (amygdala) zich eerst ontwikkelen en zullen de hogere hersengebieden die instaan voor het denken en de ratio (prefrontale cortex) zich pas later ontwikkelen. Daardoor zijn de hersenen van pubers tijdelijk niet in balans en zullen de emoties het vaak winnen van het verstand. Tieners ervaren emoties vaak heel intens en tegelijk voelen ze zich onzeker over hoe ze deze emoties kunnen opvangen, verdragen of onder controle houden. Hun intern controlemechanisme is dus nog niet goed ontwikkeld. Het beloningsgebied in de hersenen is op dat moment wel al heel actief. Pubers zijn daardoor erg gevoelig voor een onmiddellijke beloning of bekrachtiging wat betekent dat ze gevoelig zijn voor alles wat belonend aanvoelt. Beloning kunnen ze vinden in een schouderklopje of elke kleine aanmoediging van buitenaf. Maar ook wel/niet eten kan helpend aanvoelen wanneer emoties (te) intens zijn. Sommige jongeren doen dat door heel weinig te gaan eten maar ook een grote hoeveelheid eten op korte tijd kan heel even een aangenaam gevoel geven. Frank, DeGuzman & Shott (2019) stelden recent een nieuw ziektemodel voor met betrekking tot AN die zowel psychologische als biologische factoren bevatten. Binnen dat model wordt een conflict beschreven tussen tegengestelde motivaties: Enerzijds is er de bewuste motivatie om voedselinname te beperken, anderzijds is er een homeostase gedreven motivatie om voeding te benaderen als reactie op het gewichtsverlies. Deze tegengestelde motivaties triggeren de onderliggende angst bij de cliënt, waardoor de vicieuze cirkel van een beperkte energie- inname en gewichtsverlies in stand gehouden wordt.

Ten slotte geven we graag mee dat er heel veel aanvullende verklaringsmodellen zijn uitgewerkt, die allen zeer interessante bijdrages leveren ter verklaring van de complexiteit van eetstoornissen. In dit draaiboek focussen we voornamelijk op het transdiagnostisch model, met aanvullingen van nieuwe inzichten ivm transdiagnostische thema’s zoals identiteit, hechting, emotieregulatie… Gezien het belang van het gezin in het herstelproces van een cliënt met een eetstoornis, zullen we binnen de verdere uitwerking van het draaiboek ook uitgebreide aandacht besteden aan de gezinsbegeleiding.