(Prof. dr. Saskia Van der Oord, Onderzoekseenheid Klinische Psychologie, KU Leuven)
ADHD is voor iedereen anders. Bovenliggende gedragingen zoals aandachtsvariatie, activiteit en impulsiviteit zijn aanwezig, maar er zijn verschillende onderliggende mechanismen die deze gedragingen aansturen. Deze mechanismen omvatten:
Daarnaast worden emotionele labiliteit en emotie-regulatie steeds meer gezien als onderdelen van ADHD. Deze mechanismen kunnen bijvoorbeeld bijdragen aan Loss of Control eating. Mensen met ADHD kiezen vaak voor directe beloning, zoals het opeten van een pak koekjes, zonder rekening te houden met latere spijt.
ADHD wordt vaak benaderd vanuit een medisch model, waarin het wordt gezien als een hersendysfunctie. Dit model gaat ervan uit dat de hersendysfunctie het ADHD-gedrag veroorzaakt en dat dit problemen oplevert voor de persoon. Het is dus een simplistische kijk op ADHD: het atypische brein zou verantwoordelijk zijn voor afwijkend denken en gedrag. Veel interventies zijn daarom gericht op het “verbeteren” van het brein, zoals cognitieve trainingen.
Toch is ADHD meer een dimensie. Sommige mensen voldoen aan de diagnostische criteria, terwijl anderen ADHD kenmerken ervaren zonder aan de criteria te voldoen. Deze kenmerken (bv. drukker zijn en variatie in aandacht) worden pas problematisch wanneer de omgeving niet goed op hen is afgestemd. Bijvoorbeeld, kinderen met ADHD kunnen negatieve feedback krijgen of gepest worden als de schoolomgeving niet aangepast is aan hun behoeften. De overstap van kleuterklas naar het eerste leerjaar kan problemen opleveren, omdat de verwachting van stilzitten en opletten dan duidelijker wordt. Wanneer de omgeving niet goed is afgestemd, kan dit leiden tot negatieve gevolgen, zoals somberheid of eetproblemen. Het is dus cruciaal om de context aan te passen aan individuele verschillen, omdat ADHD zich bij iedereen anders uit.
Het neurodiversiteitsparadigma benadrukt dat we niet zoals in het medisch model enkel op de ADHD-kenmerken moeten focussen, maar de context moeten aanpassen aan deze verschillen.
Uit onderzoek blijkt dat mensen met ADHD:
Het reguleren van deze zaken kost mensen met ADHD veel energie en moeite, wat ook een impact heeft op hoe ze zich voelen. Ze hebben vaak een lager zelfbeeld, ontvangen meer negatieve reacties, vaker ruzies en behalen slechtere schoolresultaten.
Er is dus een duidelijke overlap in onderliggende mechanismen van ADHD en eet- en gewichtsproblemen.
Onderzoek toont aan dat kinderen met ADHD een grotere kans hebben op Loss of Control eating. 20% van de kinderen met ADHD ontwikkelt later een eetstoornis. Vooral Binge Eating Disorder komt veel voor, gevolgd door Boulimia Nervosa. Anorexia is minder gevonden in onderzoek. Ook blijkt dat ADHD-symptomen in de kindertijd een voorspeller zijn voor obesitas op latere leeftijd. Daarnaast leidt de combinatie van ADHD en eetstoornissen tot ernstigere problemen dan wanneer ADHD of een eetstoornis afzonderlijk voorkomt.
Klinische implicatie: wees alert op mogelijke ADHD bij eetproblemen, en andersom.
Er is een duidelijke samenhang tussen emotionele dysregulatie (moeite met het reguleren van emoties) en eetproblemen. 70% van de volwassenen met ADHD ervaart emotionele dysregulatie. Deze mensen hebben vaak slechtere Quality of Life en meer angst- en depressiesymptomen. Eetproblemen zijn vaak een dysfunctionele manier om negatieve affect te reguleren.
Hoewel ADHD-kenmerken gerelateerd zijn aan binge eating, verdwijnt deze samenhang wanneer gecontroleerd wordt voor angst, depressie en stress. De ADHD-kenmerken kunnen de onderliggende oorzaak zijn, waarbij de omgeving niet goed is afgestemd, wat vervolgens leidt tot angst, depressie en stress die als triggers voor binge eating kunnen fungeren. ADHD-kenmerken kunnen bijvoorbeeld invloed hebben op hoe iemand verzadiging ervaart.
Kenmerken zoals onoplettendheid, hoge activiteit en impulsiviteit zouden meer gezien moeten worden als verschillen in plaats van als iets negatiefs. ADHD wordt soms gezien als een (hersen)stoornis/ziekte, maar tegenwoordig wordt er meer gesproken over een “aandachtsvariatieconditie”. Mensen met ADHD hebben geen tekort aan aandacht, maar eerder een overvloed aan aandacht voor verschillende zaken, waardoor ze moeilijk kunnen focussen op wat van hen verwacht wordt.
Ook is het belangrijk om bewust om te gaan met het woordgebruik. In plaats van “patiënt”, is het beter te spreken van “iemand met ADHD” of “ADHD’er”. Vraag altijd naar de voorkeur van de persoon zelf. Gebruik ook de term “gedrag” in plaats van “symptomen”.
Klinische implicatie: let op het woordgebruik en vraag naar de voorkeur van de persoon.
Lang stilzitten kost veel energie voor iemand met ADHD, omdat de behoefte om te bewegen wordt onderdrukt. Dit vergt veel cognitieve inspanning, omdat ze zich constant moeten aanpassen om sociaal geaccepteerd te worden. Na een schooldag kan een kind thuis ‘ontploffen’ en ontregeld raken, wat ook invloed kan hebben op het eetgedrag. Dit maskeren van ADHD-gedrag komt vooral voor bij meisjes en vrouwen.
Klinische implicatie: vraag als zorgverlener naar mogelijke maskering, ook als er nog geen diagnose is, vooral bij meisjes en vrouwen.
Onderzoek toont aan dat mensen met ADHD verschillende sterkes kunnen hebben, zoals creativiteit, dynamisch, flexibel, socio-affectieve skills en hogere orde cognitieve vaardigheden. Adolescenten rapporteren geen sterktes omdat ze minder controle hebben over hun omgeving (bv. school) en hun (school)omgeving vaak niet goed op hen is afgestemd, terwijl volwassenen een (werk)context hebben kunnen creëren waar hun sterktes in naar voren komen.
Klinische implicatie: te veel focussen op sterktes kan het dagelijkse lijden ontkennen, in het bijzonder bij jongeren, die nog weinig controle hebben over hun (school)context.
Als hulpverlener is het belangrijk om te kijken naar wat als lastig gedrag wordt ervaren, omdat dit afhankelijk is van de (sociale) omgeving. De belemmeringen ontstaan door de mismatch tussen neurodiversiteit en de omgeving. Het is belangrijk om te onderzoeken welke (sociale) normen worden gehanteerd. Daarbij kun je afwegen wat het kind zelf wil en wat de sociale norm voorschrijft. Bijvoorbeeld: aan tafel zitten tijdens het eten wordt gezien als de norm, terwijl het kind juist wil bewegen. Of gedrag als lastig wordt ervaren, hangt af van welke norm je aanhoudt. Daarnaast is het essentieel om te kijken naar de functie van het gedrag. Zo kan friemelen nuttig zijn omdat het de concentratie bij een taak kan verbeteren. Het is belangrijk om altijd na te gaan wat het kind wil, zodat je kunt bepalen wat het meeste bijdraagt aan het welzijn van het kind.
Hoewel een eetprobleem geen direct onderdeel is van ADHD, kan het wel leed en schade veroorzaken. Deze eetproblemen kunnen een signaal zijn van de mismatch tussen neurodiversiteit en de omgeving. Iemand met ADHD moet vaak meer moeite doen om dagelijkse stress te reguleren, wat kan leiden tot triggers voor ontregeld eetgedrag. Eetproblemen kunnen dus een manier zijn om met deze mismatch om te gaan. Daarom is het cruciaal om de triggers van het eetgedrag te onderzoeken, in plaats van alleen het eetprobleem zelf aan te pakken. Behandel eetstoornissen en ADHD dus niet los van elkaar, maar in samenhang.Onderkant formulier
Interventies moeten gericht zijn op het makkelijker maken van het dagelijks leven. Dit kan door ouders, school en leeftijdsgenoten te betrekken en de omgeving inclusiever te maken. Het is essentieel om stigma te verminderen en het bewustzijn over ADHD te vergroten. Zorg voor een interventie die focust op het verbeteren van de kwaliteit van leven. Je kijkt samen met het individu wat hun nood is.
Personen met zowel eetstoornissen als ADHD geven aan dat de zorg aan passender moet zijn. Er moet meer aandacht voor het minimaliseren van schade en het bieden van neurodiversiteitstraining voor zorgverleners. Ook in preventieve materialen moet hier meer aandacht voor zijn. Daarnaast is er behoefte aan een beter begrip van de mechanismen. Het is belangrijk om inzicht te krijgen in de specifieke risicofactoren voor neurodivergente personen en om rekening te houden met de specifieke (onderliggende) processen die hierbij een rol spelen.
Dwyer P. (2022). The neurodiversity approach(es): What are they and what do they mean for researchers?. Human Development, 66(2), 73–92. https://doi.org/10.1159/000523723
Levin, R. L., & Rawana, J. S. (2016). Attention-deficit/hyperactivity disorder and eating disorders across the lifespan: A systematic review of the literature. Clinical Psychology Review, 50, 22–36. https://doi.org/10.1016/j.cpr.2016.09.010
van der Putten, W. J., Mol, A. J. J., Groenman, A. P., Radhoe, T. A., Torenvliet, C., van Rentergem, J. A. A., & Geurts, H. M. (2024). Is camouflaging unique for autism? A comparison of camouflaging between adults with autism and ADHD. Autism research : official journal of the International Society for Autism Research, 17(4), 812–823. https://doi.org/10.1002/aur.3099