De focus van primaire preventie is de voorbije jaren verschoven van gewichtsfocus naar bevordering van een gezondheid in de brede zin via gezonde leefstijl, en van het verminderen van risicofactoren naar het versterken van beschermende factoren (Northern Health, 2012). Men pleit ervoor om in te zetten op de uitbouw van goede eetcompetenties en beweeggedrag, maar tegelijk ook te stimuleren tot het werken aan een positief zelfbeeld en lichaamsbeleving, goede emotieregulatie, verbondenheid, en mediaweerbaarheid. Acties die gewichtspreoccupaties en lichaamsontevredenheid uitlokken worden afgeraden. De focus van universele preventieprogramma’s moet iedere burger in zijn fysieke en psychosociale gezondheid versterken, en mag op geen enkele manier stigmatiserend zijn.  
 
Als werkvorm pleit men voor invoegen in de concrete vindplaats van de burger: de buurt, de school, het werk, de vrijetijdsgroep, de community op sociale media… (WHO, 2020). Een buurtgerichte aanpak maakt intense samenwerking tussen alle mogelijke omstaanders mogelijk waardoor snelle gezondheidswinst geboekt wordt. Het betrekken van een lokale gemeenschap genereert een grotere inzet en betrokkenheid vanwege de bevolking. Het maakt veranderingen mogelijk in gedrag en nabije omgevingen, maar ook in het beleid en acties binnen lokale gemeenschappen zelf.  
 
Inhoudelijk pleit men voor een ruime benadering waar dezelfde boodschap in alle mogelijke leefsettings (werk, school, vrije tijd, familie, zorg en lokaal bestuur) geconcretiseerd wordt voor sterkere impact (WHO, 2020). De WHO verwijst daartoe naar het Ottawa Charter for Health Promotion (1986) dat pleit voor inzet op vijf actieterreinen

  1. Politiek: Overheden stimuleren via een gericht beleid een gezonde leefstijl (bv. via veilige fietsinfrastructuur of voldoende openbare speelruimtes).  
  2. Zorg: De zorgsector heroriënteert zich van het louter verstrekken van (medische) zorgen naar het bevorderen van de gezondheid. 
  3. Lokale gemeenschap: Bestaande netwerken en groepen (o.a. buurtwerking, zelfhulpgroepen, vrijwilligersorganisaties, …) concretiseren een gezondheidsgerichte boodschap in hun activiteiten.  
  4. Leef-, leer-, en werkomgeving: In dichte sociale netwerken zoals het gezin, de school- of werkomgeving worden gezonde omgevingen uitgebouwd. 
  5. Individu: Het individu wordt geholpen bij het ontwikkelen van persoonlijke vaardigheden en kennis om gezondere gewoonten te leren kennen en toe te passen.    

Naast het vindplaats-gericht werken, pleit men ervoor om ook aan te sluiten op groei- en levensfasethema’s:

  1. Prenataal: In deze periode wordt ingezet op goede eetcompetenties bij de moeder, zodat zij voldoende en evenwichtige voeding eet die nodig is voor zowel haar eigen gezondheid als om de groei van de foetus te ondersteunen.  
  2. Zuigeling: De eerste 6 levensmaanden wordt ingezet op het ‘voeding-op-vraag’ principe (de honger- en verzadigingssignalen van de baby volgen), het promoten van borstvoeding, en opvolging van de groei en ontwikkeling van de zuigeling door professionals.  
  3. Kleuter- en lagere schoolleeftijd: Bij kinderen werken we aan het opbouwen van goede eetcompetenties en versterken van voorbeeldgedrag bij ouders voor goed model-leren. Ouders worden ook versterkt in hun kennis over de normale ontwikkeling van eetgedrag.  
  4. Adolescenten: Bij adolescenten worden vooral beschermende factoren versterkt: positieve lichaamsbeleving, emotieregulatie, mediaweerbaarheid, gezonde eetcompetenties. Zij krijgen ook groei-informatie i.v.m. hun veranderende lichaam.  
  5. Volwassenen: Bij volwassenen wordt ingezet op het uitbouwen van een gezonde leefstijl. Bovendien worden ze gesensibiliseerd over de impact van goed voorbeeldgedrag voor kinderen.  
  6. Ouderen en senioren: Een gezonde leefstijl blijft de basis. Aangezien gewichtsverlies een risico op verlies van bot- of spiermassa met zich meebrengt, en ondervoeding een probleem is bij de oudere bevolking (ook bij ouderen die overgewicht hebben) moet bij deze doelgroep extra voorzichtig omgesprongen worden met dieetadviezen. Gewichtsreductie kan enkel in een medische context.  

Gezondheidseconomisch (o.a. McKinsey, 2014) pleit men ervoor om dringend preventie te prioriteren: Wat men ook doet van acties ter preventie van obesitas, elke (doordachte) preventieve actie blijkt kostenefficiënt en gezondheidseconomisch voordelig.

Nog meer efficiëntiewinst is te boeken met volgende prioriteiten (Northern Health, 2012):   

Om het volle potentieel te benutten is betrokkenheid van zoveel mogelijk sectoren nodig; 

Succesvol lijkt een combinatie van top-down beleids- en overheidsinterventies met bottom-up gemeenschapsgeleide interventies.