De eerste anderhalf à twee levensjaren aanvaardt een kind vrij gemakkelijk nieuwe smaken. Eén à twee keer proeven, en het volgende hapje wordt met plezier onthaald.

Dit verandert rond 2-jarige leeftijd. Voedsel dat voordien zonder problemen werd gegeten, stuit nu op een ‘nee’.  En dit heeft niet enkel met de koppigheidsfase te maken. De peuter is neofoob of bang om voedsel te proeven dat hij niet herkent. Zijn herkenning is gebaseerd op een strak keurslijf van hoe een voedingsmiddel er volgens hem hoort uit te zien. Vervelend voor ouders die hun kind een evenwichtige en gevarieerde maaltijd willen aanbieden, maar tegelijk ook heel ‘slim’. Het kind kan op deze leeftijd namelijk zelfstandig rondlopen en zo zelf de wereld te verkennen, en door de hoge neofobie loopt de onderzoekende peuter minder risico om iets giftigs te eten. Dit neemt natuurlijk niet weg dat een veilige omgeving nog steeds onmisbaar is.  In deze fase zal het kind de ‘nieuwe’ smaak pas na vele keren proeven ook lekker vinden. Hierbij is het héél belangrijk dat het kind niet misselijk wordt na het proeven, want dan leert het kind dat het voedsel niet veilig is. Het kind leert voedsel best kennen in zijn normale of basisbereiding, niet zoeter of vetter (bv. door suiker of een roomsaus toe te voegen). Anders wordt het nadien veel moeilijker om de basissmaak te leren eten.