Cultuursensitief werken in de geestelijke gezondheidszorg

Inleiding

Binnen de geestelijke gezondheidszorg (GGZ), met name ook in het behandelen van eetproblemen en eetstoornissen, is er opvallend weinig materiaal beschikbaar over cultuursensitief werken.

Het gebrek aan beschikbaar materiaal over dit onderwerp benadrukt de noodzaak om meer aandacht te besteden aan de culturele diversiteit van cliënten.

Het Kennisplatform inclusief samenwerken en de Module Diversiteit van de GGZ Standaarden bieden waardevolle tips en hulpmiddelen voor professionals in de GGZ die hun competenties willen verbeteren in het omgaan met culturele diversiteit. 

Hoewel de inhoud van deze tekst niet direct is toegespitst op het domein van eetstoornissen, biedt deze nog altijd waardevolle inzichten en instrumenten die professionals in staat stellen om hun competenties te versterken en te benutten, zelfs binnen deze specifieke context.

Waarom cultuursensitief werken?

Waarom is het omgaan met culturele diversiteit bij cliënten met een migratieachtergrond zo cruciaal? 

  • Mensen met een migratieachtergrond rapporteren meer mentale gezondheidsproblemen, zoals meer psychische klachten, stress en maladaptieve copingstrategieën.
  • Mensen met een migratieachtergrond hebben minder goede toegang tot zorg.
  • De kwaliteit en effectiviteit van zorg die ze krijgen, is minder hoog.

Het leveren van cultuursensitieve zorg draagt niet enkel bij aan de kwaliteit van de zorgverlening, maar bevordert ook een behandeling die afgestemd is op de unieke behoeften en waarden van individuele cliënten, ongeacht hun culturele achtergrond. Het bevordert gelijkheid, diversiteit en inclusie binnen de gezondheidszorg. Cliënten voelen zich gezien, gehoord en begrepen. Hoewel cultuursensitieve kennis vaak al aanwezig is bij hulpverleners, wordt de vertaalslag naar de praktijk nog onvoldoende gemaakt.

Hoe kunnen we cultuursensitief werken tijdens het zorgtraject?

Het zorgtraject met een cliënt kan onderverdeeld worden in verschillende fases: Preventie en vroegdetectie, aanmelding, diagnostiek en behandeling. Tijdens elke fase ligt de focus op andere elementen.

Preventie en vroegdetectie

  • Scholen en huisartsen zijn sleutelfiguren voor vroegdetectie. Zij kunnen alert zijn voor mogelijke signalen van psychologische problemen. Daarnaast kunnen zij informatie bieden over hulpverlening.
  • Zorg voor toegankelijke informatie over hulpverleningstrajecten. Geef informatie rond waar iemand naartoe kan voor welke moeilijkheden. Voorzie informatie in de vorm van brochures, fiches en websites die cliënten kunnen helpen de stap te maken naar de gepaste hulpverlening. Zorg dat de informatie in eenvoudige taal is weergegeven en ondersteund wordt door visueel materiaal. Zorg ervoor dat de informatie makkelijk te vinden is (bv. in de wachtkamer van de huisarts, meegeven op school, op centrale gemeenschapspunten als het gemeentehuis…).

Aanmelding en hulpvraag

  • Geef cliënten de ruimte om hun verhaal te doen. Luister actief en probeer hun perspectief te begrijpen zonder oordeel. Vraag verheldering waar nodig.
  • Enig cultureel begrip is van belang. Hoewel houding en attitude belangrijker zijn dan de kennis over een bepaalde cultuur, is enig cultureel begrip wel aangeraden. Kennis over bepaalde waarden, normen en rituelen kan helpen om het verhaal van de cliënt vlotter te begrijpen.
  • Afname van het Cultural Formulation Interview (CFI). Het CFI kan tijdens de informatieverzameling helpen een beter beeld te vormen van de cliënt, diens cultuur en context, in relatie tot de psychische problemen. Vanuit een respectvolle, nieuwsgierige houding wordt inzicht verkregen in de hulpvraag en verwachtingen. 
  • Voer een uitgebreide migratieanamnese uit. Dit omvat het onderzoeken van migratiegeschiedenis, financiële, juridische, werk- en huisvestingsproblemen, religie, en sociaal netwerk.
  • Ga de voorkeur van cliënten voor hulpverleners na. In sommige gevallen geven cliënten de voorkeur aan zorgverleners met dezelfde culturele achtergrond, terwijl anderen expliciet vragen naar iemand met een andere achtergrond. 
  • Geef voorlichting over het therapeutisch proces. Tijdens de intake moet er ook tijd gemaakt worden om voorlichting te verstrekken over het therapeutisch proces, met aandacht voor de verwachtingen en ideeën van de cliënt. 
  • Ga op zoek naar een gedeeld verklaringsmodel. Probeert zicht te krijgen op de ideeën (Ideas), bezorgdheden (Concerns) en verwachtingen van de cliënt (Expectancies) (ICE). Er wordt gestreefd naar een gedeeld verklaringsmodel van klachten en behandeling door eventuele verschillen te overbruggen. Hiervoor wordt eerst verheldering gevraagd over het verklaringsmodel van de cliënt, nadien kan de hulpverlener de cliënt informeren over het eigen verklaringsmodel om zo tot een gedeelde visie te komen.

Diagnostiek

  • Heb oog voor vertekening bij interculturele diagnostiek. Tijdens de diagnostiek kunnen problemen opduiken i.v.m. de validiteit en vertekening van testen. 
    • Er zijn geen cultuurvrije tests, maar van sommige instrumenten is bekend dat ze meer valide zijn voor diverse populaties. Het gebruiken van deze instrumenten is dan ook van belang. Bij de afname van minder valide diagnostisch materiaal dient men voorzichtig te zijn bij het trekken van conclusies. 
    • Let op met de verbale / taalcomponenten van instrumenten. 
  • Hanteer cultuurgerichte communicatie. Pas je communicatiestijl aan op basis van de culturele achtergrond van de cliënt. Gebruik begrijpelijke taal en vraag of de cliënt begrepen heeft wat je hebt gezegd.

Tijdens een zorgtraject

  • Ga voor zorg op maat. Het is essentieel om maatwerk te leveren, zowel op het niveau van de individuele cliënt als het systeem. Standaardprotocollen zijn mogelijk niet universeel van toepassing en daarom wordt flexibiliteit ervan aangemoedigd.
    • Flexibiliteit in het behandelplan. Pas behandelingen aan op basis van de culturele achtergrond en persoonlijke waarden van de cliënt. Wees flexibel en open voor alternatieve benaderingen. Vraag steeds hoe de cliënt het ziet.
  • Zorg voor een begrip van de belevingswereld van de cliënt. Het stellen van vragen over de omstandigheden, waarden, normen, zingeving en idealen van de cliënt kan hierbij helpend zijn. Enkel zo kan hierin inzicht en begrip worden vergaard.
  • Gebruik eenvoudige taal. Taal heeft een invloed op de behandeling. Indien er geen goed begrip is van elkaars taal, kan dit zorgen dat de therapie oppervlakkig blijft. Denk maar aan een gebrekkige vertaling voor belangrijke termen, of wanneer de lading van emoties niet volledig uitgedrukt kan worden. Het gebruik van eenvoudige taal kan eventueel ondersteund worden door visuele hulpmiddelen. Indien nodig kan de inzet van een tolk eveneens bijdragen aan een effectieve communicatie.
  • Betrek familie en naasten. In veel culturen wordt het individu sterk beïnvloed door familiale structuren en sociale netwerken. Het actief betrekken van dit netwerk kan daarom aanzienlijk bijdragen aan de verbetering van het zorgtraject. Daarnaast vormt sociale verbondenheid een buffer tegen de mogelijke stress die gepaard gaat met het behoren tot een minderheidsgroep. Het is van belang om hierbij nauwlettend te evalueren welke naasten een belangrijke rol spelen en wat de aard van hun betrokkenheid is.
  • Nieuwsgierige, open en niet-beoordelende houding. De houding en attitude die een professional aanneemt is belangrijker dan de effectieve kennis over een bepaalde cultuur. Behoud steeds een nieuwsgierige, open, niet-beoordelende houding gekenmerkt door begrip, respect en erkenning. 
  • Heb oog voor je eigen culturele ‘bril’ en de kijk op de wereld van de cliënt. Wees jezelf bewust van en reflecteer over je mogelijke vooroordelen, waarden en normen. Zij kunnen van invloed zijn op de vertrouwensrelatie, en dus ook op de behandeling. 
  • Gebruik methodieken om een betere aansluiting te vinden bij cliënten. Er zijn diverse methodieken ontwikkeld die ingezet kunnen worden tijdens het hulpverleningstraject:
  • Beschermjassen: Beschermjassen is een methodiek voor cultuursensitieve hulpverlening die zich richt op het leggen van een beschermend, verbindend “jasje” rond personen met een migratieachtergrond. Het benadrukt het belang van het identificeren van hun krachtbronnen en veerkracht, en het integreren van familie en gemeenschap in het hulpverleningsproces. Het zet in op narratieven (verhalen die mensen gebruiken om over hun leven, ervaringen, en identiteit te communiceren) waarbij het delen van levensverhalen wordt aangemoedigd. 
  • ‘Een taal erbij’-methodiek: Het onder woorden brengen van gebeurtenissen of emoties in een taal die je niet goed spreekt kan een uitdaging vormen. Hierdoor is het vaak niet makkelijk om over gevoelige onderwerpen te spreken in een andere taal dan je moedertaal. Deze methodiek maakt gebruik van duplo poppetjes in allerlei maten en kleuren, waarmee de cliënt (jongere of volwassene) zijn persoonlijke relaties en gebeurtenissen kan visualiseren, zich uitdrukken in een ‘andere taal’.
  • Yucel-methode: Deze methodiek stelt cliënten in staat om hun levenssituatie te visualiseren aan de hand het maken van een zelfgebouwde opstelling van gekleurde blokken. Deze gekleurde bronnen representeren hun krachtbronnen. Wanneer krachtbronnen (met name blokken) worden weggenomen, verliest het individu (de opstelling) zijn stabiliteit. Dit kan helpen bij het begrijpen en bespreken van complexe levensomstandigheden en -ervaringen. 
  • TOPOI-model: Dit model focust op de communicatie tussen hulpverlener en de cliënt. Het onderscheidt vijf gebieden waar, met betrekking tot de communicatie, culturele verschillen en misverstanden kunnen worden opgespoord. De vijf gebieden zijn:
    • Taal: Betekenissen van de verbale en non-verbale taal; In wiens taal wordt er gesproken? Wat zijn de interpretaties van elkaars woorden en gedrag? 
    • Ordening: Zienswijze en logica; wat is voor ieder belangrijk? Vanuit welk referentiekader (waarden en normen) kijken ze? Wat is gemeenschappelijk of verschillend?  
    • Personen: Hoe is de onderlinge relatie? Welke rollen en verwachtingen zijn er voor ieder?  
    • Organisatie: Regelingen en machtsrelaties; machtsposities, plaats van het gesprek, functie, verantwoordelijkheden, beschikbare tijd, de agenda, de doelen, regels, afspraken, procedures etc.?
    • Inzet: Wat zijn ieders motieven en beweegredenen, behoeften, angsten en wensen? Waar doet ieder zijn best in? Wat ziet ieder van elkaars inzet? Voelen ze zich gezien of erkend door elkaar?

Per gebied zijn een aantal vragen opgesteld waarmee de hulpverlener kan nagaan waar de communicatie misloopt of misgelopen is. Naast deze vragen, biedt het model ook verschillende communicatie- en interventiestrategieën ter preventie of oplossing.

Materialen

Materialen rond het thema andere culturen.

Infofiche PERKS a balanced lifestyle (ALLES English version)

Engelstalige versie van de fiche ‘gezonde leefstijl ALLES’

Infofiche

– 2.7 MB