Signalen van eetstoornissen herkennen in de ELP-praktijk

Problemen en moeilijkheden op vlak van eten en bewegen komen vaak niet automatisch aan bod. Heel wat probleemgedragingen zijn in onze maatschappij vaak genormaliseerd (denk bijvoorbeeld aan intermittent fasting) en bovendien ervaren cliënten rond deze gedragingen vaak heel wat schaamte waardoor ze er minder gemakkelijk zelf over beginnen. Maar daar ligt juist een belangrijke kans voor de ELP op vlak van preventie en vroegdetectie van eetstoornissen en obesitas. Wanneer er op tijd aan de slag wordt gegaan met verstoord eetgedrag en onderliggende risicofactoren kan erger voorkomen worden. 

Gezien het hoge voorkomen van eetproblemen, is het belangrijk om als ELP actief te vragen naar eetgedrag en onderliggende risicofactoren. Zorg dat alle thema’s van een gezonde leefstijl (‘ALLES’) kort bevraagd worden. Daarnaast is het belangrijk om de gewichtsevolutie en lichamelijke klachten te bevragen. Meer informatie is te vinden op deze fiche

Bij signalen van eetstoornissen wordt door de ELP een korte screeningvragenlijst afgenomen. Bij een positieve score op deze screeningsvragenlijst dient te worden doorverwezen voor verdere gespecialiseerde diagnostiek. 

Inschatten van leefstijl

Inschatten van eetgedrag

Maak een inschatting van de ontwikkeling van de 4 eetcompetenties via een bevraging van de 4G’s: Gestructureerd, Genieten, Gevarieerd en Genoeg: 

  • Gestructureerd: Wordt er op regelmatige tijdstippen gegeten? Wordt er stilgestaan bij wat en wanneer men eet? 
  • Genoeg: Voelt men het wanneer men honger heeft? Voelt men het wanneer men genoeg heeft?, Stop men soms met eten ook al heeft men nog honger? Vindt men het soms moeilijk om te stoppen met eten? 
  • Gevarieerd: Vindt men het gemakkelijk of moeilijk om nieuwe voedingsmiddelen te proberen? Hoe gevarieerd is het voedingspatroon? Zijn er zaken die men lastig vindt om te eten? Zijn er bepaalde voedingsmiddelen die spanning geven? 
  • Genieten: Kan men genieten van de maaltijd? Geeft eten spanning? Heeft men soms schuldgevoelens over wat of hoeveel men eet? Hoe worden de eetmomenten ervaren? 

Groei 

Bij haperingen op vlak van eetgedrag is het essentieel om na te gaan of haperingen in eetgedrag passen binnen de normale ontwikkeling van eetgedrag. De hulpverlener moet zich telkens de vraag stellen of het gedrag dat gesteld wordt te verklaren is vanuit het ontwikkelingsstadium van de cliënt: zo is het voor adolescenten normaal dat zij, omwille van groei, plots grotere porties eten of dat zij wat meer zullen experimenteren met voeding en smaken. Voor kinderen en adolescenten biedt de groeiwijzer van Eetexpert hiervoor een handige houvast. 

Impact op dagelijks leven 

Bij haperingen op vlak van voeding en eetgedrag is het belangrijk om na te gaan in welke mate deze interfereren met het dagelijks leven en het sociaal functioneren. Er moet dus worden nagegaan in welke mate deze signalen op de voorgrond staan en het functioneren beperken. Wanneer domeinen van “gezondheid”, “gewicht”, “ideale lichaamsvorm” te veel aandacht krijgen in vergelijking met andere belangrijke domeinen: bijvoorbeeld sociale contacten, werk, ontspanning is er een probleem. Een beeld dat hierbij mogelijk kan helpen is het beeld van prof. Diekstra die gezondheid vergelijkt met ‘een huis’. Een huis heeft meerdere kamers waarbij per kamer meestal één activiteit centraal staat: de keuken waar gegeten wordt, de living waar afgesproken wordt met bezoekers, de slaapkamer waar met zich kan terugtrekken om te rusten, de werkkamer waar gestudeerd kan worden, de tuin waar veel beweging kan. Gezondheid is als je elke dag in verschillende kamers vertoeft. Bij iemand die systematisch te veel of te weinig tijd besteedt in één of meerdere kamers (bv de keuken bij eet-en gewichtsproblemen), is de balans verstoord en kan dit de gezondheid in gedrang brengen. 

Aanwezigheid van probleemsignalen 

Eten en gewicht als middel om problemen op te lossen

Een uitgebreidere verkenning en ernstinschatting is noodzakelijk wanneer het eten, eetgedrag en gewicht gebruikt worden als een manier om problemen op te lossen, meer zelfvertrouwen te krijgen, populairder of sociaal geaccepteerd te worden. 

Signalen van eetstoornissen

De aanwezigheid van signalen van eetstoornissen pleiten voor invoegen van verdere gespecialiseerde diagnostiek: iemand die aangeeft momenten van controleverlies te hebben op vlak van eten, purgeergedrag, en aanhoudend lijngedrag. Bij purgeergedrag (braken, gebruik van laxeer- of plaspillen) is het essentieel dat de huisarts betrokken wordt omwille van de ernstige medische risico’s verbonden aan het purgeergedrag.

Inschatten van beweeggedrag

Probeer zicht te krijgen op de mate van lichaamsbeweging van de persoon. Denk daarbij niet alleen aan intensieve sporten maar breng ook het dagelijkse beweeggedrag, de functie van het beweeggedrag, de hoeveelheid sedentair gedrag en barrières voor bewegen in kaart: 

dagelijks beweeggedrag: Hoeveel minuten beweegt men op een week? Op welke manieren zorgt men ervoor dat het lichaam voldoende beweegt? 

functie van het beweeggedrag: Met welke redenen schiet men in zijn sportkleren? Omdat het moet of omdat het goed doet? Wat vindt men zo fijn aan sporten/bewegen? Wat doet sporten/bewegen met de persoon? Geeft beweging ontspanning of breng het net spanning? Gaat men soms over de grenzen van het lichaam wanneer men beweegt? 

bevraag ook het sedentair gedrag: Hoeveel uren per dag brengt de persoon zittend door? Hoe vaak per week zit men voor langere periodes stil? Heeft men al manieren gevonden om die periodes van lang stilzitten te onderbreken? Wordt er afgewisseld tussen zitten, staan, bewegen? 

barrières om te bewegen: Zijn er bepaalde zaken die maken dat de persoon moeilijker tot beweging komt: kostprijs, in de omgeving, praktisch organisatie, …? 

Tip: gebruik de vragen van de beweegtest of beter nog, vul deze samen met de cliënt in. 

Groei 

Ook voor het interpreteren van beweeggedrag is het belangrijk om rekening te houden met de groeifase. Informatie over de aanbevolen hoeveelheid en intensiteit van beweging voor volwassenen en kinderen zijn terug te vinden in de bewegingsdriehoek van het Vlaams Instituut Gezond Leven. 

Voor kinderen en jongeren geldt: 

• Het grootste deel van hun dag bewegen aan lichte intensiteit (spelen, stappen, …). 

Gemiddeld zo’n 60 minuten matig tot hoog intensieve beweging per dag. Waarvan minstens 3 dagen van de 7 hoog intensief met activiteiten om de spieren en botten te versterken. Mag verspreid worden over de week. Matig tot hoog intensieve beweging wil zeggen dat je hart sneller gaat slaan, je sneller ademt,….. 

Beperk en onderbreek periodes van lang stilzitten . 

Maximum 2 uur per dag schermtijd

Impact op dagelijks leven

Wanneer beweging in de weg komt te staan van andere activiteiten zoals werk, gezin, sociale contacten of andere hobby’s wijst dit op een ernstiger probleem. Iemand die allerlei verplichtingen of sociale contacten aan de kant schuift om toch maar aan die “sixpack” te kunnen werken noopt tot bezorgdheid. Ook iemand die ondanks een blessure toch blijft sporten en de kwetsuur onder druk blijft zetten wijst op een ernstiger probleem. 

Aanwezigheid van probleemsignalen 

Functie van het beweeggedrag 

Bij beweeggedrag is vooral de functie van het beweeggedrag belangrijk: beweegt iemand voor het plezier, voor de sociale contacten of beweegt iemand voornamelijk om het lichaam te veranderen, calorieën te verbranden, zichzelf te straffen of om bepaalde voedingsmiddelen te verdienen? 

Controleverlies 

Verdere diagnostiek is nodig als blijkt dat de jongere zelf niet meer in staat is om het beweeggedrag te begrenzen of heftige schuldgevoelens rond gemiste beweegmogelijkheden vertoont.

Inschatten van lichaamstevredenheid en zelfbeleving

Recent komt het belang van lichaamstevredenheid steeds meer in de aandacht bij gezondheidsinschatting. Lichaamsontevredenheid zou leiden tot meer gezondheidsklachten, en een hogere psychologische kwetsbaarheid. Een gezonde leefstijl zet ook in op het lief zijn voor zichzelf (zelfwaardering) en zijn/haar lichaam (lichaamswaardering). Iemand met een gezond lichaamsbeeld en gezonde zelfwaarde heeft een duidelijk zicht op wat fysisch en psychologisch goed gaat, maar kan ook minder goede kanten accepteren. 

Bij een gezonde zelfwaardering is het belangrijk dat sterktes en zwaktes naast elkaar kunnen staan, en dat de cliënt vertrouwen heeft in zichzelf en het gevoel heeft obstakels te kunnen overwinnen. Hoe iemand zichzelf evalueert steunt op twee facetten: een globale zelfwaardering en een domeinspecifieke zelfwaardering [3, 4]:

  • De globale zelfwaardering is de evaluatie die iemand over zichzelf maakt (bv.: ik ben best tevreden met mezelf). 
  • De domeinspecifieke zelfwaardering is de beoordeling die iemand over zichzelf maakt in een specifiek domein: schoolse vaardigheden (bv. ik ben slecht in rekenen), sport (bv. ik ben een goede voetballer), lichaamsbeeld (bv. ik heb mooie haren), sociale relaties (bv. ik heb veel vrienden). 

In de adolescentie zal, zeker bij meisjes, het uiterlijk een belangrijke rol spelen in de zelfevaluatie. Meer informatie staat er op onze fiche “Lief zijn voor je lichaam”. 

Thema’s om te bevragen op vlak van zelf- en lichaamswaardering: 

  • zelfbeeld: Hoe kijkt de jongere naar zichzelf? Welke termen gebruikt de jongere om over zichzelf te praten? Wordt eigen falen toegelaten? Waar houdt men van? Wat vindt hij/zij leuk aan zichzelf? Wat zijn de betere kwaliteiten van de persoon? Wat zijn zijn/haar mindere kantjes? Waar ziet men zichzelf binnen 5 jaar? Hoe is men gelijkaardig/verschillend van vrienden/familie? Wat herkent men van zichzelf in familieleden? ; 
  • zelfwaardering: Hoe beschrijft iemand zichzelf? Hoe denkt men over zichzelf? Wat zijn +/- eigenschappen van zichzelf? Heeft men vaak een slecht gevoel over zichzelf? Is de jongere veroordelend naar zichzelf of kan er met mildheid naar zichzelf worden gekeken? Kan de persoon kijken naar eerder behaalde doelen/stappen of kijkt de persoon enkel naar wat niet gelukt is? Wordt iemand’s zelfbeeld voor een zeer groot deel bepaald door het cijfer op de weegschaal? Of zijn er ook nog meerdere andere aspecten die het zelfbeeld vorm geven (zoals goede partnerrelatie, goede punten op school, leuke hobby,…)?; 
  • lichaamswaardering: Hoe denkt men over zijn/haar lichaam? Hoe ervaart men zijn/haar lichaam? Is men tevreden over zijn/haar lichaam? Hoe voelt men zich in zijn/haar lichaam? Staat de persoon stil bij wat het eigen lichaam nodig heeft om goed te functioneren? Is er ruimte voor ontspanning? 

Groei 

Bij het interpreteren van een negatieve zelfbeleving en lichaamsontevredenheid is het essentieel de groeicontext mee in te schatten: Veel jongeren hebben een periode met een negatieve zelfbeleving in hun puberteit. Het is ook erg normaal dat een jongere die recent sterk veranderd is van uiterlijk, tijd nodig heeft om te wennen aan het nieuwe lichaam. Maar als jongeren niet verder raken in hun groei in zelf- en lichaamswaardering, kan extra ondersteuning nodig zijn. 

Impact op dagelijks leven 

Ook bij een negatief zelf- en lichaamsbeeld is het belangrijk om na te gaan in welke mate dit interfereert met het dagelijks leven. Indien het denken en doen gedomineerd wordt door de wens om slank te zijn of de cliënt hoofdzakelijk aandacht geeft aan of activiteiten verricht die erop gericht zijn om het lichaam te veranderen is een uitgebreidere ernstinschatting op zijn plaats. 

Aanwezigheid van probleemsignalen 

Problemen kunnen ontstaan bij een lage globale zelfwaardering, bij slechts een beperkt aantal domeinen van zelfwaardering en/of een overevaluatie van uiterlijk in de zelfwaardering. 

Emoties hanteren

Emotieregulatie gaat over het hanteren en uiten van negatieve emoties. Volgens het multidimensioneel model van Gratz en Roemer [5] bestaat emotieregulatie uit volgende vier dimensies [6]: 

  • het flexibel kunnen inzetten van strategieën, aangepast aan de situatie, om de intensiteit of duur van een emotie te reguleren; 
  • impulsieve reacties bij negatieve emoties kunnen onderdrukken; 
  • (negatieve) emoties (bewust) kunnen ervaren, herkennen en aanvaarden; 
  • (bereid zijn om negatieve emoties te ervaren of trotseren, om deel te kunnen nemen aan betekenisvolle activiteiten of bepaalde doelen te kunnen nastreven. 

Er zijn verschillende manieren of copingstijlen om met moeilijke emoties om te gaan: 

  • actief aanpakken: het probleem wordt geanalyseerd en opgelost; 
  • sociale steun zoeken: troost en begrip zoeken bij anderen; 
  • vermijden: men probeert niet met het probleem bezig te zijn; 
  • palliatieve reactie: men gebruikt andere dingen om met het probleem om te gaan bijvoorbeeld: door de emotie weg te eten, door spanning te verminderen met alcohol, slapen om de emotie niet te voelen. Niet erg als dit een keer gebeurt maar in extreme mate kan dit leiden tot een problematisch reactiepatroon; 
  • depressief reactiepatroon: piekeren, zichzelf de schuld geven, twijfelen aan zichzelf; 
  • expressie van emoties: het uiten van de emotie, bijvoorbeeld huilen bij verdriet; 
  • geruststellende gedachten en wensdenken: men houdt zich voor dat het probleem vanzelf wel goed komt of dat anderen het nog veel zwaarder hebben. 

Meer informatie staat op onze fiche “Omgaan met emoties

Thema’s om te bevragen i.v.m. hoe de jongere omgaat met moeilijke gevoelens: 

  • Wat doet de jongere als die zich niet goed voelt? 
  • Wat wordt er gedaan als er zich een probleem stelt? 
  • Wat helpt er? Wat helpt er niet? 
  • Is er iemand die de jongere in vertrouwen neemt wanneer hij/zij het moeilijk heeft? 
  • Hoe reageert de jongere bij stress? 
  • Heeft hij/zij het lastig met bepaalde emoties/gevoelens? 
  • Komen bepaalde emoties/gevoelens vaak voor? 
  • Heeft hij/zij het moeilijk om zichzelf te kalmeren? 

Groei 

Bij het inschatten van emotioneel functioneren is groei-informatie essentieel: Gezien het emotioneel brein (de amydala) in de puberteit sterker groeit dan het rationele brein (de prefrontale cortex) is het bij veel pubers even erg moeilijk om te gaan met emoties. Verder helpen groeien is hen leren om emoties te herkennen, hen te leren emoties toe te laten, om hen daarna toe te leiden naar manieren van omgaan met emoties. Net zoals men moet leren slapen en eten moet ook emotieregulatie geleerd worden en men dient er dus rekening mee te houden dat kinderen nog geen vast geleerd pakket van emotieregulatie strategieën hebben en dat ze ruimte moeten krijgen om te oefenen. 

Impact op dagelijks leven 

Idealiter wordt de copingstijl flexibel afgestemd op het dagelijks leven: in sommige situaties is actief aanpakken helpend maar in andere is sociale steun zoeken of zelfs vermijden optimaler. Wanneer één copingstrategie systematisch op de voorgrond staat en niet afgestemd is op de situatie kunnen problemen ontstaan. 

Signalen van probleemgedrag 

Problemen ontstaan ook wanneer vooral maladaptieve strategieën op de voorgrond staan (verdovende middelen, agressie naar zichzelf of anderen, zelfdevaluatie (fout bij jezelf leggen, twijfelen aan jezelf), rumineren (voortdurend blijven denken waarom je boos of verdrietig bent)). Maladaptieve manieren om met negatieve emoties om te gaan worden gelinkt aan verstoord eetgedrag [6, 7]. Zo speelt emotioneel eten een rol in de ontwikkeling van overgewicht en eetbuien [8, 9].

Slaap

Naast evenwichtig eten en beweging is ook slaap een belangrijk onderdeel van een gezonde leefstijl. Slecht slapen kan zorgen voor een verminderd functioneren doorheen de dag zoals prikkelbaarheid en concentratieproblemen maar heeft ook een invloed op o.a. ons hormoonsysteem en kan op die manier op lange termijn overgewicht in de hand werken. Het is dus essentieel om ook eventuele problemen bij het slapen te bevragen.

  • slaapritueel: Op welk uur gaat men slapen, op welk uur staat men op? Zijn er verschillen in het slaappatroon tussen weekend en week? Hoeveel uur per nacht slaap jij ongeveer?
  • verloop van slaap: Hoe verloopt het inslapen? Kan men doorslapen? Hoe vaak is de jongere wakker? Voelt de jongeren zich uitgerust bij opstaan?
  • klachten in verband met slapen: Zijn er vermoeidheidsklachten doorheen de dag? Voelt men zich moe of heeft men een gebrek aan energie doorheen de dag? Ervaart de cliënt lijdensdruk bij het slecht slapen?;

Hoeveel slaap heb je nodig?
Dat is voor iedereen verschillend, en afhankelijk van de leeftijd.

  • kleuters (3-5): 10-13 uur
  • kinderen (6-13): 9-11 uur
  • jongeren (14-17): 8-10 uur
  • volwassenen (18-64): 7-9 uur
  • ouderen (65+): 7-8 uur

Aanbevelingen zijn gemiddelden, de ene persoon heeft meer slaap nodig dan de andere. De meeste mensen nemen echter minder slaaptijd dan ze nodig hebben. Deze vragen kunnen helpen om te
bepalen hoeveel slaap iemand nodig heeft:

  • Hoeveel slaap is nodig om uitgerust te zijn?
  • Hoe lang wordt er geslapen als je geen wekker zet?

Meer informatie staat er op de Eetexpert fiche ‘Slaap’.

Groei
Veel jongeren hebben in hun groei ook een fase dat ze slecht slapen. Vaak heeft dat te maken met de hormonale veranderingen die zich in hun lichaam voltrekken, waarbij ook de productie van melatonine, het slaaphormoon, wijzigt. Veel jongeren moeten hun slaap als het ware herprogrammeren, en dat vraagt wat tijd.

Impact op dagelijks leven
Bij het inschatten van slaapproblemen zal gekeken worden naar de invloed van wat in de dag gebeurt op de slaap en vice versa. Een eerstelijnsaanpak is mogelijk indien het slaapprobleem terug te brengen is tot een gebrekkige slaaphygiëne.

Signalen van probleemgedrag
Bij een vermoeden van een fysische oorzaak bij het slaapprobleem is doorverwijzing naar de huisarts aan de orde. Slaapproblemen kunnen bijdragen aan mentale klachten maar kunnen door de
verstoring van verzadings- en hongerhormonen ook een bijdrage hebben aan gewichtstoename. De huisarts kan dan een ernstinschatting doen en gericht doorverwijzen indien nodig.

Inschatting gewichtsevolutie

Naast aandacht voor de verschillende aspecten van een gezonde leefstijl is het ook zinvol om de gewichtsevolutie van de cliënt in kaart te brengen waarbij vooral een ‘verandering in gewicht’ een belangrijk signaal is. Iemand die al lang een vrij constant licht onder- of overgewicht heeft, heeft niet noodzakelijk een probleem. Echter op korte tijd een grote afname of toename in gewicht (zelfs als dit nog valt binnen de ‘normale’ grenzen) is wel een belangrijk signaal. Vergelijken met de populatie geeft niet zo veel info, maar vergelijken met de eigen groeicurve levert essentiële info. Bevraag dus niet alleen het huidige gewicht maar ook de evolutie. 

Omdat kinderen nog in groei zijn, is het belangrijk om je te richten op hun groeicurve en de gewichtsindex, afhankelijk van de leeftijd van het kind. Laat je hiervoor bijstaan door een arts. Meer informatie staat hier.

Inschatting lichamelijke klachten

Verstoord eet- en beweeggedrag kan leiden tot allerlei lichamelijke klachten. Lichamelijke klachten wijzen op een verhoogde fysieke kwetsbaarheid van de cliënt en zijn daarom een belangrijke indicatie voor doorverwijzing naar de huisarts.
Mogelijk betekenisvolle lichamelijke klachten:

  • vage klachten zoals hoofdpijn, moeheid, lusteloosheid;
  • onregelmatig worden of uitblijven van de menstruaties;
  • keelpijn, heesheid, zwelling van de speekselklieren;
  • aantasting van gebit of tandvlees (door overmatig braken);
  • snel koud hebben, koude handen en voeten, blauwe vingers, lippen of wintertenen;
  • maag/darmklachten (buikpijn, misselijkheid, zuurbranden, obstipatie);
  • spierslapte, duizeligheid, flauwte;
  • wondjes op rug van vingers en handen (door geforceerd braken);
  • slaapproblemen;
  • verslapping en uitdroging van de huid, gele huid;
  • overmatige haaruitval;
  • donshaartjes op het gezicht;
  • na toiletbezoek bloeddoorlopen ogen (door braken);
  • vertraging van lengtegroei bij kinderen;
  • concentratie- en coördinatieproblemen;
  • hartritmestoornissen (door kaliumtekort);

Signalen van eetstoornissen screenen a.d.h.v. vragenlijsten

Wanneer er probleemsignalen zijn is het nuttig om de typische signalen van eetstoornissen te verkennen: lijngedrag, compensatiegedrag en controleverlies. De ELP kan hiervoor gebruik maken van vragenlijsten. 

In een eerste stap zijn er korte screeningsvragenlijsten die snel af te nemen zijn. Deze instrumenten geven aan of iemand at risk is voor een eetstoornis. Dat wil zeggen dat niet iedereen die op deze vragenlijst een positieve screening heeft ook werkelijk een eetstoornis heeft. Een positieve screening wil zeggen dat er verder uitgezocht dient te worden of iemand ook werkelijk een eetstoornis heeft. 

Wanneer iemand via de korte vragenlijst geïdentificeerd wordt als “at risk” kan aan de hand van uitgebreidere screening worden nagegaan of er inderdaad sprake is van een eetstoornis. Hier zijn meerdere opties: Uitgebreidere vragenlijsten zoals de EDE-Q zijn specifiek ontwikkeld om het symptoomgedrag en ernst in kaart te brengen. 

Cliënten die op basis van een screeningsvragenlijst niet at risk blijken kunnen prima verder het ELP-traject doorlopen. Wanneer blijkt dat cliënten wel at risk zijn kan men via de uitgebreidere vragenlijst zicht krijgen op de aard en ernst van probleemgedrag. Afhankelijk van de score van de cliënt op deze vragenlijst kan men kiezen om het ELP-traject verder te zetten of om de cliënt door te verwijzen naar een meer gespecialiseerde psycholoog. 

SCOFF en ESP

Speciaal ontwikkeld voor de eerstelijnspraktijk zijn de ESP en de SCOFF. Beide vragenlijsten zijn geschikt om een eetstoornis uit te sluiten (vanaf 12 jaar), niet om een diagnose te stellen. Bij minimum
2 bevestigende antwoorden op 1 van de vragenlijsten wordt aangeraden verder te screenen op eetstoornissen.

SCOFF (SICK, CONTROL, ONE STONE, FAT, FOOD)

  • Wekt u braken op omdat u zich met een “volle maag” niet goed voelt?
  • Bent u bang dat u geen controle meer heeft over de hoeveelheid die u eet?
  • Bent u meer dan 6 kg afgevallen in 3 maanden tijd?
  • Denkt u dat u te dik bent, terwijl anderen vinden dat u mager bent?
  • Vindt u dat voedsel een belangrijke plaats inneemt in uw leven?

ESP (EATING DISORDER SCREEN FOR PRIMARY CARE)

  • Bent u tevreden over uw eetgewoonten? (hier wordt een “nee” meegeteld in de score)
  • Eet u ooit wel eens in het geheim?
  • Heeft uw gewicht invloed op hoe u zich voelt?
  • Hebt u nu last van een eetstoornis, of heeft u dat in het verleden ooit gehad?

De Eating Disorder Examination Questionnaire of EDE-Q

De EDE-Q en CHEDE-Q werden ontwikkeld om het symptoomgedrag en de ernst van het symptoomgedrag in kaart te brengen. De EDE-Q is voor mensen ouder dan 14 jaar, de CHEDE-Q is voor kinderen en jongeren tussen 8 en 16 jaar. De EDE-Q en CHEDE-Q tellen respectievelijk 28 en 30 vragen die meetellen voor de totaalscore en een aantal vragen waarin gevraagd wordt naar bijvoorbeeld lengte, gewicht en menstruatie. De vragen zijn onderverdeeld in vier subschalen: ‘lijnen’, ‘piekeren over eten’, ‘piekeren over lichaamsvormen’ en ‘piekeren over gewicht’. De scores op de subschalen zjin een indicatie voor de ernst van de kenmerkende symptomen voor eetstoornis. 

De EDE-Q en CHEDE-Q hebben twee soorten items: multiple-choice vragen waarbij de participant ofwel moet aangeven op hoeveel dagen van de afgelopen 28 dagen bepaalde gedragingen, gedachten enz voorkwamen of in welke mate bepaalde bezorgdheden spelen. Daarnaast zijn er ook open vragen waarin aan de participant gevraagd wordt hoe frequent bepaalde gedragingen zoals bijvoorbeeld eetbuien en controleverlies voorkwamen in de afgelopen 28 dagen. 

Een score per subschaal wordt berekend door de scores op de items van die subschaal bij elkaar op te tellen en te delen door het aantal items (het gemiddeld). De totaalscore van de vragenlijst wordt berekend door de scores van de subschalen bij elkaar op te tellen en te delen door het aantal subschalen. 

Voor de EDE-Q zijn er verschillende onderzoeken gebeurd naar een betekenisvolle cut-off score die kan gebruikt worden om niet-patiënten van patiënten te onderscheiden. Over deze onderzoeken heen blijkt een score tussen de 2.12 en 2.8 een goede cut-off score te zijn. 

Daarnaast wordt aangeraden om niet alleen naar de cut-off score te kijken maar zeker ook naar het patroon in de scores op de subschalen. Het is daarbij belangrijk om na te gaan hoe de persoon tot de verhoogde score komt: is er één subschaal die zeer afwijkend hoger scoort of zijn ze allemaal hoog? Ook een bevestigend antwoord op bepaalde items zijn indicatief voor ernst: wanneer wordt aangegeven dat er sprake is van eetbuien, purgeergedrag en compulsief bewegen dan is gespecialiseerde zorg noodzakelijk. 

Uit de praktijk blijkt dat men de neiging heeft om op de EDE-Q en CHEDE-Q te overrapporteren. Zo kan het zijn dat er eetbuien worden gerapporteerd maar dat bij doorvragen door de hulpverlener er sprake is van overeten zonder controleverlies of dat men veel beweegt maar dat daar sportieve doelen tegenover staan. Het is dus belangrijk en zinvol om bij het bespreken van de resultaten van de vragenlijsten na te gaan wat de items betekenden voor de deelnemer om de ernst beter te kunnen inschatten. Bij grote twijfel en wanneer het aantal sessies dit toelaat kan hiervoor eventueel het klinische interview EDE of CHEDE worden afgenomen. Ook wanneer alle elementen er op wijzen dat de jongere meer gespecialiseerde zorg nodig heeft kan het zinvol zijn om in de resterende ELP-sessies aan de hand van het klinische interview de problematiek verder te verkennen en de meer gespecialiseerde hulpverlener hierover te informeren. Op die manier kan in de behandeling een stevige voorzet bekomen worden. 

De Nederlandse vertaling van de EDE-Q en CHEDE-Q zijn hier te vinden.

Ernstinschatting en zorgtoewijzing

Ernstinschatting eetproblemen

 GroenOranje
Met aandacht opvolgen en verder verkennen
Rood
Moet doorverwezen worden naar huisarts voor verdere ernstinschatting
Gewichtsevolutie• Normaal gewicht
• Geen of zeer beperkte
schommelingen in gewicht
• Over/ondergewicht
• Geen of zeer beperkte
veranderingen of schommelingen
in gewicht
• Sterk over- en ondergewicht
• Grote schommelingen of veranderingen in gewicht 
Lichamelijke
klachten
  Bij lichamelijke klachten steeds doorverwijzen naar huisarts
EetgedragGroeigerelateerde eetproblemen• Te weinig eten
• Te selectief eten
• Te veel eten
• Overdreven bezig zijn met
voeding
• Controleverlies
• Purgeergedrag
• Impact op algemeen functionerenen
• Angst voor bepaalde voeding: om te verslikken, voor de calorieën
• Slikproblemen
• Eten en gewicht als middel om bepaalde
problemen op te lossen
BeweeggedragBeweeggedrag voldoet niet aan de
aanbevelingen
• Te veel bewegen ondanks
gezondheidsklachten
• Bewegen om lichaamsvorm te
veranderen of calorieën te
verbranden
• Rigide oefenschema
• Onvoldoende rekening houden
met signalen van vermoeidheid of
pijn
• Controleverlies
• Impact op algemeen functioneren
• Schuldgevoelens bij niet bewegen
• Het idee dat men moet bewegen om voeding te verdienen
• Bewegen op ongepaste tijdstippen of ongepaste settings
Lief zijn voor jezelfVerschillende domeinen van
zelfwaardering
• Negatief lichaamsbeeld
• Veel focus op 1 domein van
zelfwaardering
• Uiterlijk en gewicht nemen een
grote plaats in de algemene
zelfwaardering
• Impact van negatief lichaamsbeeld op algemeen functioneren.
• Beperkte zelfwaardering
Emoties hanterenVerschillende copingstrategieën
afgestemd op situatie
Weinig variatie in coping niet altijd
afgestemd 
Gebruik van maladaptieve copingstrategieën:
verdovende middelen, automutilatie, rumineren, zelfdevaluatie
SlapenGeen goede slaaphygiëne  Systematisch te weinig slapen• Lijdensdruk bij slaapprobleem
• Vermoeden van psychische of fysieke
oorzaak van slaapprobleem
Signalen
eetstoornissen
  • Eén of meerder positieve antwoorden op de vragenlijst verstoord eetgedrag
• minimum 2 positieve antwoorden op de ESP &
SCOFF
ContextSociaal netwerk is steunend
Beperkt steunend netwerk
• Omgeving met veel focus op
lichaam en lichaamsvormen
• Omgeving die te veel nadruk legt
op 1 domein van functioneren
• Omgeving die controleert op vlak
van eten en gewicht
• Conflicten rond eten en gewicht
• Milde gezinsconflicten
• Beperkte draagkracht van het systeem
• Problemen in interpersoonlijk functioneren
• Basisnetwerk niet meer veilig door:
• Trauma
• Financiële problemen
• Relatieproblemen
• Ernstige langdurige gezinsconflicten
Psychisch
functioneren
Normale ontwikkeling zonder tekenen
van minder goed functioneren 
• Lichte angst of stemmingsproblemen
• Perfectionisme met beperkte impact
• Impulscontrole met beperkte impact 
• Suïcide risico
• Automutilatie
• Problemen impulscontrole
• Psychische comorbiditeiten
• Perfectionisme met sterke impact op algemeen functioneren

Pluis/ Niet Pluis
Daarnaast zijn er ook algemenere criteria die gebruikt kunnen worden om na te gaan of de problemen waarmee de cliënt bij de ELP terecht komt “pluis” zijn en dus binnen een ELP-traject benaderd kunnen worden. Belangrijke parameters daarbij zijn o.a. dat de realiteitstoetsing intact is, dat het sociaal netwerk ondersteunend is, dat de cliënt in staat is tot wederkerige vertrouwensrelaties (zie ook Tabel 2)
Tabel 2. Algemenere criteria die gebruikt kunnen worden voor ernstinschatting. 
De beslisboom van Boone Zorgzwaartemodel HMMCriteria volgens Bower
PLUIS:
• Adequaat functioneren
• Gemotiveerd voor behandeling
• Eerdere behandelingen succesvol
• Kan eigen aandeel in problematiek zien
• Geen risico op decompensatie of suïcide
Vermoeden van een DSMbenoembare stoornisDe mate waarin risico’s aan de orde zijn
Realiteitstoetsing is intactErnst van de problematiek
• Subklinisch/licht: GAF > 60
• Licht/matig: 50 < GAF < 60
• Ernstig: GAF < 50
Eerdere behandelingen die geen succes hebben gehad?
sociale vaardigheden en competenties om op
voort te bouwen
Aanwezigheid van risicofactorenStagneren of uitblijven van resultaat bij een actuele behandeling
Sociaal netwerk steunt en kan
voorbeeld/stimulator zijn bij veranderingsproces 
Complexiteit van de problematiekMate doelen en werkwijze in overleg worden genomen: shared decision-making
Cliënt is in staat tot wederkerige
vertrouwensrelaties
• Basisvertrouwen
• Vermogen om zich te hechten
Beloop van de klachten
• Recent
• Langer
• Aanhoudend