In 2014 was er in Vlaanderen een groot onderzoek naar de prevalentie van eetstoornissen in de topsport, door prof. Laurence Claes (KUL) en Liesbet Boone (UGent), in samenwerking met het toenmalige BLOSO (nu Sport Vlaanderen). Lees het onderzoeksrapport uit Vlaanderen: De gemiddelde Vlaamse topsporter heeft geen eetstoornis 

Sporters hebben wel een verhoogd risico op het vertonen van symptomen van een eetprobleem in vergelijking met de niet-sportende bevolking. De bevindingen in Vlaanderen leunen aan bij de vaststelling van het internationaal onderzoek. Internationale cijfers vinden dat 0 tot 19% van de mannelijke sporters en 6 tot 45% van de vrouwelijke sporters een eetprobleem of eetstoornis hebben (IOC). In lijn met de prevalentie bij niet-sporters, blijken dus meer vrouwelijke dan mannelijke (top)sporters te kampen met een eetstoornis of eetprobleem. 

Opgedeeld per leeftijd vinden internationale cijfers dat ongeveer 20% van de volwassen (18-35jaar) vrouwelijke sporters en ongeveer 13% van de adolescente (+-16-jaar) vrouwelijke sporters eetproblemen kennen. Voor mannelijke sporters vinden ze 8% voor volwassenen (18-35jaar) en 3% voor de adolescenten (+-16 jaar). 

De prevalentie verschilt eveneens per sporttak. Over het algemeen wordt een verhoogd risico gevonden voor esthetische-, duur,- en gewichtssporten. Onderzoek bij mannelijke sporters vindt dat specifiek bij hen de prevalentie verhoogd is in wielrennen; zwaartekrachtsporten en sporten in gewichtsklassen. 

Het valt op dat klinische interviews hogere prevalentiecijfers opleveren dan zelf-rapportageonderzoek. Sporters neigen naar het onderschatten van problemen bij zelf-rapportage. Een mogelijke reden hiervoor is dat er nog veel misvattingen over signalen van eetproblemen en eetstoornissen bestaan, waardoor ze binnen de sportomgeving worden gemaskeerd.

Zie ook: Welke eetproblemen en –stoornissen komen voor bij sporters? 

Op zoek naar cijfers rond eetproblemen, eetstoornissen en gewichtsproblemen in het algemeen? Neem een kijkje op onze cijferpagina.