Eetproblemen doen zich voor bij 46% tot 89% van de kinderen met autisme 1 2 3. Omdat eetproblemen bij mensen met autisme zo veel voorkomen, werd doorheen de geschiedenis zelfs overwogen om eetproblemen mee te nemen als criterium om een diagnose autisme te stellen 4.
Om te begrijpen waarom eetproblemen vaker voorkomen bij autisme, kunnen we gebruik maken van de metafoor van de ijsberg. We zien gedrag (boven de ijsberg) en dit kan verklaard worden door wat er zich afspeelt binnenin de persoon met autisme (onder de ijsberg) 5.
Hoewel wij eten misschien als iets vanzelfsprekends zien, kan eten voor personen met autisme best een complexe opdracht zijn. Kinderen met autisme hebben voor het beheersen en automatiseren van motorische handelingen bijvoorbeeld vaak meer tijd nodig. In situaties van angst, stress en onduidelijkheid zijn deze handelingen extra moeilijk 6. Daarnaast hebben ze vaak moeite met de textuur van bepaalde voedingsmiddelen. Ook de temperatuur, de geur en het uitzicht van eten kan voor te veel of net te weinig prikkels zorgen 7 8.
Het begrijpen van de eetsituatie kan ook een uitdaging vormen. Kunnen inschatten van contexten is vaak moeilijk voor personen met autisme. Voorspellen van wat voedingsmiddelen met zich mee zullen brengen, is daardoor niet evident en kan zorgen voor onzekerheid of angst. Eten is daarnaast ook een sociale aangelegenheid. Sociale regels en verwachtingen aanvoelen, is minder evident voor personen met autisme. Omdat maaltijden tenslotte ook een uitdaging kunnen zijn op het vlak van executieve functies (planning, organisatie, taakinitiatie, …) kan dit voor bijkomende moeilijkheden zorgen vanaf de adolescentie.
Voldoende basisrust is cruciaal om aan eetproblemen te kunnen werken. Soms is het nodig om hiervoor eerst ruimte te creëren om te kunnen komen tot behandeling van de eetproblemen. Om te komen tot eten, mag de emmer maar halfvol zijn. Vaak is het dan ook nodig om andere dagdagelijkse situaties in het leven onder de loep te nemen en meer af te stemmen op de persoon met autisme 9.
Het is belangrijk om ruimte te creëren om te leren eten, zonder druk uit te oefenen 10 11 12 13 14. Ook als het medisch gezien noodzakelijk is dat het kind (meer) eet, heeft het geen zin om druk uit te oefenen. In dergelijke situaties kan het nodig zijn om via medische voeding de inname te verhogen.
Als mensen met autisme aan de slag willen rondom hun eetproblemen, is het belangrijk om te begrijpen waarom bepaalde aspecten rondom voeding moeilijk kunnen zijn. Aan de hand van de verschillende verklaringsmodellen voor autisme kunnen we toelichting geven bij enkele concrete moeilijkheden.
Theory of mind
Het kunnen voorstellen van de binnenkant van iemand anders.
Executieve functies
Het kunnen regelen van doelgericht en aangepast gedrag.
Centrale coherentie
Het zien van samenhang in wat je waarneemt.
Predictive coding
Onderscheid maken tussen meer en minder belangrijke voorspellingsfouten op basis van de context.
Met ‘theory of mind’ bedoelt men het kunnen voorstellen van de binnenkant van iemand anders. Het houdt in dat je verwachtingen, bedoelingen, wensen, kennis en opvattingen van iemand anders kan inschatten. Omdat het voor personen met autisme moeilijker is om het gedrag van anderen te begrijpen, is dit een verklaring voor de moeilijkheden die zij hebben in verband met sociaal contact en communicatie 15.
Recent onderzoek toont aan dat er twee vormen van theory of mind zijn, namelijk een impliciete en een expliciete vorm.
Personen met autisme zouden vaak wel slagen in de expliciete vorm van theory of mind, maar meer moeite hebben met de spontane theory of mind. Dit is een verklaring voor de dagdagelijkse moeilijkheden die op dit vlak ervaren worden door personen met autisme 16.
Personen met autisme ervaren zichzelf en de wereld anders dan personen zonder autisme. Dat kan de communicatie bemoeilijken tussen mensen mét en mensen zónder autisme: mensen met autisme vinden het moeilijker om de wereld te begrijpen vanuit het perspectief van mensen zonder autisme, én mensen zonder autisme vinden het ook moeilijker om de wereld te begrijpen van het perspectief van mensen met autisme. Het concept van het dubbele empathieprobleem beschrijft hoe deze breuk in het wederzijds begrip niet de schuld is van de ene of de andere persoon; beide partijen dragen samen de verantwoordelijkheid om elkaar te proberen begrijpen. Onze samenleving is echter ‘neuro-normatief’, of georganiseerd vanuit de leefwereld van mensen zonder autisme (of andere vorm van neurodiversiteit). In onze neuro-normatieve samenleving worden communicatiestoringen tussen mensen mét en zónder autisme vaak voorgesteld als de ‘schuld’ van de persoon met autisme (‘tekort aan sociale communicatievaardigheden’) en de noodzaak om zich te ‘verbeteren’ en zich aan te passen aan maatschappelijke normen. Als we erkennen dat mensen zonder autisme een gelijkaardig inlevingsprobleem hebben ten opzicht van mensen met autisme, kunnen beide partijen werken aan het omarmen van diversiteit en het bevorderen van wederzijdse acceptatie.
Verdere steun voor het dubbele empathieprobleem komt uit onderzoek dat aantoont dat personen met autisme efficiënt communiceren met andere personen met autisme, terwijl mensen zonder autisme doorgaans goed communiceren met andere mensen zonder autisme.
Samen tafelen is een sociale aangelegenheid en wordt vaak gezien als een gespreksmoment. Omdat sociaal contact en communicatie vaak meer energie vragen van kinderen en jongeren met autisme, kan het voor personen met autisme soms fijner zijn om dit gespreksmoment net niet te combineren met de prikkels die de voeding op zich al met zich meebrengt 17. De prikkels die gepaard gaan met het nuttigen van een maaltijd (smaak, geur, geluid, temperatuur, textuur) kunnen soms al hun aandacht vergen waardoor conversaties er teveel aan zijn.
Daarnaast is het belangrijk om verwachtingen tijdens de maaltijd duidelijk te maken. Denk hierbij aan gepast gedrag aan tafel, maar bijvoorbeeld ook aan verwachtingen die gesteld worden indien nieuwe voedingsmiddelen aangeboden worden.
Wat zijn executieve functies? Dit zijn besturingsfuncties, de functies die belangrijk zijn om te komen tot het oplossen van een probleem. Voorbeelden van executieve functies: 18
Van zodra meer zelfstandigheid verwacht wordt op vlak van organisatie van de maaltijdmomenten, kunnen verstoringen in executieve functies zorgen voor problemen. Denk hierbij aan:
Ook het koken van een maaltijd en de organisatie van de boodschappen doen beroep op onze executieve functies. Hierbij kan het een hulp zijn om een maaltijdplanner te gebruiken die individueel aangepast is, in combinatie met een boodschappenlijstje dat je kan afvinken in de volgorde van de winkelroute.
Door hun hyperfocus en interesse in specifieke bezigheden, vergeten kinderen en jongeren met autisme wel eens te eten. Hun activiteit stopzetten om iets te eten is soms moeilijk. Op zo’n momenten kunnen ze eten ervaren als ‘tijdverlies’. Anderzijds kunnen ze eten ook als een vorm van tijdsinvulling gebruiken. Want omdat het invullen van lege tijd voor hen een uitdaging vormt met als gevolg dat ze soms de ganse dag door gaan snacken 19.
Met centrale coherentie bedoelt men het zien van samenhang in wat je waarneemt. Normaal nemen we zaken in zijn geheel waar. Personen met autisme nemen zaken meer in stukjes waar, in fragmenten. Zij zijn meer gefocust op details en missen daardoor vaak het zicht op het grotere geheel.
Omdat dit leidt tot chaos in hun hoofd, hebben ze de neiging om veiligheid te zoeken in repetitieve handelingen, routines en structuren. Ze zijn hierdoor minder flexibel en hebben het moeilijker met veranderingen. Daarnaast zorgt het verminderde zicht op de samenhang tussen verschillende zaken ervoor dat ze moeite hebben met transfer van bijvoorbeeld vaardigheden van de ene naar de andere context. De context wordt niet meegenomen bij de interpretatie van wat er gebeurt. Personen met autisme hebben het moeilijk met de wisselende betekenissen van taal, maar ook van gebeurtenissen, afspraken, … Hierbij is het belangrijk dat je de context steeds meeneemt in de betekenisverlening. Want dat is minder evident voor personen met autisme. Vooral de niet-waarneembare context kan moeilijk zijn 20.
Omdat mensen met autisme maaltijden meer in stukjes waarnemen, zijn gemengde gerechten vaak moeilijker dan wanneer de verschillende componenten apart op tafel staan. Plotse stukjes in een gemixte maaltijd of onverwachte onderdelen in een gemengde maaltijd kunnen hierdoor ook voor veel onrust zorgen.
We merken op dat personen met autisme geneigd zijn om steeds hetzelfde voedingsproduct te kiezen. Je moet dan minder details waarnemen, want je weet beter wat je kan verwachten. Dit geeft dus meer voorspelbaarheid. Wil je toch graag veranderingen doorvoeren, dan werk je best in heel kleine stapjes en voorzie je best voldoende tijd voor elke stap. Het is hierbij vaak fijn om te vertrekken van gekende voedingsmiddelen bv. als rood fruit als veilig wordt beschouwd, kan je misschien via rode druiven naar blauwe druiven en witte druiven 21.
Veranderingen aan de eetstructuur kan je koppelen aan reeds bestaande activiteiten. Voorbeelden zijn starten met je eigen eten bereiden nadat je de katten hebt gevoerd. Voor personen met autisme kan de wereld erg onvoorspelbaar aanvoelen als gemaakte afspraken afhankelijk zijn van de context. Het is misschien de gewoonte om frietjes thuis met je handen te eten. Op restaurant mag dit dan misschien weer niet. Maar bij oma en opa (hoewel dit ook niet thuis is) kan dat misschien weer wel. Als de je frietjes in de frituur eet, mag je frietjes misschien weer wel met je handen eten. Terwijl dit toch ook wel een soort restaurant is. En als er thuis bezoek komt, wordt er misschien weer verwacht om dit met mes en vork te eten.
Bepaalde voedingsmiddelen eet je enkel in een bepaalde context (bv. appel enkel op school, soep enkel bij oma). De context van de appel op school eten geeft een andere eetbeleving dan dat diezelfde appel thuis eten. Op school ruikt het immers anders dan thuis. Door de andere manier van prikkelverwerking kan de context waarin een maaltijd wordt gegeten bepalend zijn voor de beleving. Zelfs als je de soep van oma meeneemt naar huis, ervaart het kind met autisme de soep mogelijk toch anders.
Eet- en leersituaties houden we omwille van deze reden best gescheiden van elkaar. Hierdoor kan het eetmoment aan tafel terug ontspannen verlopen. Het proefmoment voor nieuwe zaken plaatsen we bewust buiten het maaltijdmoment. Of we voorzien voor het nieuwe voedingsmiddel een apart bordje met duidelijke afspraken omtrent de verwachtingen naar het kind toe. Hierbij leggen we de lat best laag en werken we in kleine stappen. Zo kan je starten met het voorspellen van een voedingsmiddel door informatie in te winnen bij anderen. Of misschien kiest een kind om zelf op zoek te gaan naar voorspelbaarheid. Dit kan door het voedingsmiddel aan te raken, eraan te ruiken of ernaar te kijken. Het kan zijn dat je kind niet spontaan stappen zet als je nieuwe voedingsmiddelen aanbiedt. In dat geval kan je je kind laten helpen in de keuken bij het bereiden van de maaltijd.
Het waarnemen van de wereld rondom ons start niet met het ontvangen van prikkels. Dat vertellen nieuwe wetenschappelijke inzichten in de werking van de hersenen. Ons brein voorspelt wat er zal gebeuren en toetst bij de zintuigen af of de voorspelling juist was. Vaak is de voorspelling voldoende juist om te kunnen overleven. Maar soms is er sprake van voorspellingsfouten (al dan niet belangrijk om te kunnen overleven). Het brein van personen met autisme zou meer belang hechten aan deze voorspellingsfouten. Hierdoor is het moeilijker om te vertrouwen op de voorspellingen van het eigen brein.
De verwerking van prikkels die waargenomen worden met onze zintuigen, gebeurt dus anders bij personen met autisme. Dit geldt niet enkel voor smaak, maar zeker ook voor geur, zicht, gehoor en tast. Ook het vestibulair zintuig (bv. moeite met stilzitten aan tafel) en proprioceptie (bv. houding aan tafel) hebben invloed op de eetsituatie. Niet alleen voeding veroorzaakt prikkels. We bekijken prikkelverwerking zeer ruim. Er is niet alleen sprake van overgevoeligheden, zeker ook van ondergevoeligheden 22 23 24.
Door hun specifieke prikkelverwerking ervaren kinderen en jongeren met autisme honger-, verzadigings- en/of dorstsignalen vaak anders 25. Hierdoor slaan ze soms maaltijdmomenten over, drinken ze onvoldoende of eten en drinken ze net ongeremd. Soms voegen we bewust prikkels toe aan een maaltijd (bv. extra kruiden of sauzen). Of soms nemen we net prikkels weg (bv. kookpotten niet mee op tafel of verminderen van de drukte in de eetsituatie).
Het gewicht dat je dient te geven aan een voorspellingsfout is afhankelijk van de context 26. Zo zal een banaan met een bruin vlekje op de schil binnenin vaak nog prima ongeschonden zijn. Maar een bruine vlek op een appel zal vaker betekenen dat er een deel is aangetast.
Stukjes in gemixte soep geven vaak een voorspellingsfout. Om toch soep te leren eten, kan je eerst werken met een soepmaker die de soep zeer fijn kan mixen. Zo zijn details minder waarneembaar. Bouillonsoep met grote stukken groenten lukt vaak ook beter omdat dit zichtbaar is en hierdoor ook voorspelbaar27.
Voedingsmiddelen die plots van smaak/verpakking/textuur veranderen, kunnen een erg vervelend gevoel veroorzaken en zo ook het vertrouwen in voeding in het gedrang brengen 28.
Nieuwe voedingsmiddelen leren kennen, doe je best steeds met dezelfde soort of hetzelfde merk en in dezelfde toestand (bv. rijpheid). Dit geeft meer voorspelbaarheid en maakt dat het minder moeilijk wordt om het voedingsmiddel te leren kennen. Mandarijntjes kunnen omwille van deze reden dan ook een uitdaging zijn (droog, met of zonder pitten, zuur of zoet). We kunnen voedingsmiddelen meer voorspelbaar maken. Ouders kunnen voorproeven en info geven aan hun kind over de eigenschappen van het mandarijntje. Hierdoor neemt de voorspelbaarheid toe en neemt de stress bij het kind af.
Brood is soms een moeilijk voedingsmiddel omdat dit zeer variabel is qua geur, smaak en textuur. Een vers brood proeft en voelt anders dan datzelfde brood de volgende dag. Hetzelfde brood proeft ’s middags in de brooddoos opnieuw anders. De geur is anders, maar ook zijn de randen vaak al iets droger waardoor de smaak en de textuur wijzigt. Brood kan je meer voorspelbaar maken door het bijvoorbeeld te roosteren of er een croque monsieur van te maken.
Voor sommige kinderen kan een voorspelbaar menu zorgen voor meer rust. Op die manier kan dit bijdragen aan minder strijd aan tafel bij het ontdekken van wat wordt aangeboden.
Net als bij andere uitdagingen in het leven van iemand met autisme, is het belangrijk om in te zetten op 2 sporen. Enerzijds het aanpassen van de omgeving. Anderzijds de persoon met autisme trainen in zijn vaardigheden om met deze uitdagingen om te gaan.
Het is de kunst om de lat nét daar te leggen waar ze laag genoeg ligt. Zorg ervoor dar het kind nog over de lat kan en wil springen. Maar de lat mag ook hoog genoeg liggen om net dat stapje bij te leren. De ene dag is de andere niet. Soms moet je de lat lager leggen omdat de emmer reeds gevuld is met andere uitdagingen van de dag.
Bij het aanpassen van de eetsituatie van het kind met autisme kan de regel van gedeelde verantwoordelijkheid een houvast bieden. Ouders hebben de verantwoordelijkheid over wat er gegeten wordt, waar en wanneer. Het kind heeft de verantwoordelijkheid over of en hoeveel er gegeten wordt 29. Ouders houden in hun aanbod best rekening met de mogelijkheden van het kind door de lat op de juiste hoogte te leggen waardoor het eetmoment geen strijd is. Ook heeft een kind met autisme soms extra ondersteuning van de ouders nodig bij het bepalen van een gezonde hoeveelheid voeding. Druk uitoefenen op het kind zodat het zou eten of proeven, werkt averechts. Wanneer kinderen onder druk gezet worden om te eten, ziet men meer angst voor nieuwe voedingsmiddelen, voedselvermijding en zelfs een lagere BMI 30.
Kinderen hebben algemeen tot 15 blootstellingsmomenten nodig om een nieuw voedingsmiddel te vertrouwen en te durven proeven. Nadien zijn er nog eens 10 tot 15 blootstellingsmomenten nodig om het voedingsmiddel te leren lusten. We weten dat het voor kinderen met autisme nog moeilijker is om te wennen aan nieuwe zaken. Daarom is het belangrijk om te blijven aanbieden en veel tijd te geven om aan het voedingsmiddel te wennen. Onderzoek toont dat ouders vaak stoppen na 5 keer aanbieden31.
Aangezien obstipatie en andere maagdarmklachten vaak voorkomen bij kinderen met ASS 32, kan het nuttig zijn om vezels dagelijks toe te voegen aan het menu onder de vorm van voedingsmiddelen die door het kind worden geaccepteerd. Je kan het tekort aan vezels aanvullen door bv. fruitsap, soep, noten of één bepaalde groente aan te bieden die het kind wel eet. We blijven dus best ook andere voedingsmiddelen aanbieden, maar vullen aan met ‘veilig voedsel’.
Of het nodig is om rond de eetmoeilijkheden te werken, is afhankelijk van een aantal factoren. Soms kunnen er medische redenen zijn (bv. groei- en gewichtscurve, vermoeidheid, conditie bij inspanningen, …) die te maken hebben met de hoeveelheid voeding (te veel of te weinig) of de variatie aan voeding 33. Ook kunnen andere aspecten omtrent het maaltijdgebeuren zorgen voor extra spanningen. Voorbeelden zijn: aan tafel komen, aan tafel blijven zitten, sociale gelegenheden). Omdat eetmoeilijkheden enorm kunnen wegen op het gezinsklimaat, kan ook dat een reden zijn om hulp in te schakelen 34.
Belangrijk is om het ideaalbeeld van gezonde voeding niet als doel te stellen. Ga voor een voeding die ervoor zorgt dat iemand gezond kan ontwikkelen en groeien. En waarbij voeding niet leid tot sociaal uit de boot vallen (denk bv. aan hoe om te gaan met eten op verjaardagsfeestjes). We mogen niet dezelfde standaarden verwachten in verband met afwisselend eten als bij personen zonder autisme. We dienen rekening te houden met het autisme waarvoor ook aanpassingen nodig zijn bij andere alledaagse taken. Dit geldt ook voor de eetmomenten.
Datum laatste aanpassing: 4 december 2024
ReferentiesDe meerderheid van de kinderen met een autisme vertonen haperend eetgedrag. Selectief eetgedrag, waarbij slechts een beperkt gamma voedingsmiddelen aanvaard wordt, komt vijf keer zo vaak voor bij kinderen met autisme dan bij kinderen die een normale ontwikkeling doormaken (Tanner et al., 2015).
Kunnen eten of leren eten betekent dat kinderen een evenwicht moeten vinden én behouden tussen rust ervaren en gefocust zijn. Maar deze balans is voor kinderen met autisme een grote uitdaging. Dit is vaak gelinkt aan een gefragmenteerde informatieverwerking (waarnemen in stukjes), verwarring rond de eetsituatie (bv. onduidelijkheid rond wat er precies verwacht wordt) en een atypische prikkelgevoeligheid.
Over- en ondergevoeligheden voor voedselprikkels zoals geur, smaak en textuur zijn eerder regel dan uitzondering. Heel wat kinderen met autisme vertonen dan ook een verhoogde neofobie of angst om nieuw voedsel te proeven, en zijn erg selectief of kieskeurig in het voedsel dat ze aanvaarden (Tanner et al., 2015,). Daarnaast vindt onderzoek ook een verhoogde prevalentie van buikklachten bij kinderen met autisme, wat een rol kan spelen in eetproblemen (Van de Sande et al. 2014). Kinderen worden dan angstig dat ze zich niet goed zullen voelen na het eten. Atypische prikkelgevoeligheid kan zorgen voor een verstoord honger- en verzadigingsgevoel, wat kan bijdragen aan moeilijkheden om op regelmatige tijdstippen te eten. Kinderen met autisme behoren vaak tot de “moeilijke etertjes”, wat heel wat strategieën vergt van de zorgfiguren om hun eetgedrag te stimuleren zonder in een tafelstrijd terecht te komen (Kral et al., 2013, 2015).
Soms zijn slechts een beperkt aantal voedingsmiddelen aanvaardbaar voor hen. En wat die soorten voeding dan zijn, verschilt van persoon tot persoon. Wat wel en wat niet op het bord mag, kan gelinkt zijn aan een strak beeld rond hoe voedsel eruit moet zien, ruiken, of smaken. Zo kan de persoon met autisme slechts een beperkt aantal voedingsmiddelen als veilig, eetbaar of lekker ervaren. Vanaf het moment dat het voedsel er anders uitziet, wanneer een recept verandert of als de bereidingswijze anders is dan verwacht , kan dit stress en angst oproepen. Je kan dit zien als neofobie of angst om iets ‘nieuws’ te proeven. Het is belangrijk om begrip te tonen voor deze stressvolle ervaringen aan tafel. Mensen zonder autisme merken vaak niet dat er iets veranderd is aan het voedingsmiddel omdat hun zintuigen deze kleine veranderingen uitfilteren (Zhang , Hu, Zhao, 2023).
Als selectief eten ernstige gevolgen heeft voor de gezondheid en/of het psychosociaal functioneren verstoort, kan er sprake zijn van ARFID.
Het onderzoek naar autisme en eetstoornissen staat nog in zijn kinderschoenen. De overlap tussen autisme en anorexia nervosa (AN) werd tot nu toe het vaakst onderzocht. Naar schatting 1 op 4 van de personen met anorexia nervosa zou autisme hebben, maar cijfers tussen studies variëren sterk. Zo zoekt de ene studie naar een autismediagnose bij personen met anorexia nervosa, terwijl een andere studie zoekt naar autismesymptomen (Spek, 2015; Westwood & Tchanturia, 2017). Wel is duidelijk dat heel wat personen met AN problemen vertonen die aansluiten bij de problemen die we ook opmerken bij mensen met een diagnose autisme, zoals in cognitief (bv. rigiditeit) en sociaal functioneren (bv. perspectiefneming). Het onderzoek naar hoe AN en autisme zich tot elkaar verhouden, laat nog vele vragen onbeantwoord. Gaat het over een gedeelde (genetische) kwetsbaarheid? Verhoogt autisme de kwetsbaarheid voor psychopathologie, inclusief AN? Versterkt ondervoeding bepaalde cognitieve en sociale kenmerken, waardoor een autistiform beeld ontstaat, zonder dat er daadwerkelijk sprake is van autisme (Westwood & Tchanturia, 2017)?
Autisme lijkt een rol te spelen in therapieresistentie. Een comorbiditeit die al op jongere leeftijd aanwezig is, zorgt ervoor dat de eetstoornis blijft bestaan, waardoor bij volwassen patiënten met AN een beduidend hogere prevalentie van autisme wordt gevonden. Autisme wordt dan ook gelinkt aan langdurige eetstoornissen (Huke et al., 2013).
Tot nu toe is er geen specifieke behandeling voor patiënten met AN en autisme. We kunnen de theoretische kennis rond autisme wel gebruiken om handvatten te vinden om de behandeling van een eetstoornis aan te passen bij een persoon met autisme. Daarnaast zijn er ook handvatten vanuit praktijkervaringen.
Personen met autisme hebben problemen in de ontwikkeling van “Theory of mind”, centrale coherentie en executief functioneren. Elk van deze aspecten kan een aantal moeilijkheden met eten verklaren en handvatten bieden bij de behandeling.
Theory of Mind (ToM) gaat over het vermogen zich een beeld te vormen van wat een ander denkt en voelt, naast wat je zelf denkt en voelt. Het speelt dan ook een essentiële rol in onze sociale contacten, gezien deze vaardigheid gelinkt is aan ons inlevings- en voorstellingsvermogen. Dit kan verklaren waarom het voor personen met autisme moeilijk is om in te schatten wat een normaal eetpatroon inhoudt, terwijl dit voor de meeste mensen zonder autisme vanzelfsprekend is. Ook kan het een hindernis zijn om maaltijden te plannen en voor te bereiden, omdat dit beroep doet op het voorstellingsvermogen van je noden op een later tijdstip (bv. ik heb nu geen honger, maar straks kan ik wel honger hebben). Daarnaast is eetgedrag doorgaans een sociaal gebeuren, en dus een situatie die extra moeilijkheden en stress geeft bij personen met autisme. Ze zoeken dan houvast in bepaald eetgedrag, zoals calorieën tellen of bepaalde voedingsmiddelen (niet) eten.
Autisme gaat gepaard met problemen met centrale coherentie, of het kunnen komen tot een geïntegreerd beeld. Daarbij interpreteren en integreren we nieuwe informatie in het licht van hun context. Op vlak van eetgedrag kunnen deze problemen zich bij personen met autisme uiten in een sterke gerichtheid op details gekoppeld aan de voeding om te beslissen of ze iets willen eten of niet (denk bv. aan afhankelijkheid van een bepaald merk). Informatie of gedrag in de ene context wordt bovendien niet gegeneraliseerd naar andere contexten. Zo kan bepaalde voeding op de ene plaats geen probleem zijn, en in een andere omgeving wel. Ook kan het gebrek aan centrale coherentie gepaard gaan met een fixatie op bepaalde informatie, wat misvattingen kan geven over wat gezond is of zwart-wit denken kan stimuleren.
Ons executief functioneren laat ons toe ons denken en handelen (bij) te sturen, waardoor we bijvoorbeeld kunnen plannen, onze denkpatronen en gewoontes in vraag kunnen stellen, ons gedrag afstemmen op bepaalde doelen, enz. Op vlak van eetgedrag uiten problemen met executief functioneren zich onder meer in moeite met het opbouwen en volhouden van een regelmatig eetpatroon, bijvoorbeeld vergeten te eten, er niet in slagen om op regelmatige basis een maaltijd in te plannen,… Het verklaart ook waarom er bepaalde fixaties kunnen ontstaan en waarom die moeilijk bij te sturen zijn (bv. persevereren rond een bepaalde dieetregel).
Verder delen personen met autisme die een eetstoornis hebben, ook heel wat kenmerken met hun lotgenoten zonder autisme. Zo kan de eetstoornis een houvast zijn om met moeilijkheden om te gaan, kan rigide eetgedrag of afvallen beleefd worden als iets waar men ‘goed’ in is en zo een (ziekmakende) bron worden van zelfwaarde. En, zoals bij elke eetstoornis, is de behandeling in essentie een multidisciplinair gebeuren, met een voedingsluik, een medisch luik en een psychologisch luik. Indien de patiënt werd opgenomen is nazorg extra belangrijk door de moeilijkheden met generalisatie. Er is ondersteuning nodig om de vaardigheden die tijdens de opname werden geleerd, ook toe te passen in de thuissituatie.
We hebben allemaal een bepaalde manier van denken en waarnemen. Neurdiversiteit omvat het hele spectrum van deze manieren. We maken daarbij een onderscheid tussen neurotypische (NT) manieren van denken (het brein werkt op de meest voorkomende manier), en neurodivergentie (ND) (iemands brein verwerkt prikkels op een andere manier dan de meeste mensen in onze samenleving ). Personen met autisme worden bijvoorbeeld onder neurodivergente personen gerekend, maar de groep is veel groter, en er is geen eenduidige, vaste definitie van het begrip ‘neurodivergentie’. Het is een begrip dat evolueert, groeit, en mee vormgegeven wordt door de mensen die zich erin herkennen.
Onderzoek ondersteunt het voordeel van het diagnosticeren van autisme, zowel voor de persoon als voor de mensen die betrokken zijn bij de ondersteuning en de zorg. Hoewel is gebleken dat een vroege diagnose een positieve invloed heeft op de psychologische gezondheid, blijft het ook op latere leeftijd belangrijk. Zo wordt een diagnose op latere leeftijd nog steeds in verband gebracht met verbeteringen in het algehele welzijn, maar ook het genereren van een gevoel van opluchting en ‘empowerment’,zorgt voor meer zelfcompassie en zelfeffectiviteit. Het is dus op elke leeftijd zinvol om de diagnose (nog) te stellen, als er sprake is van autisme, niet enkel bij kinderen.
Het stellen van een diagnose autisme en een aangepaste ondersteuning hierbij, kan een positieve neurodiversiteitsidentiteit bevorderen. Het bevorderen van een positieve ND identiteit kan als een beschermend mechanisme optreden, dat het risico op het ontwikkelen van eetstoornissen verkleint. Ook kan dit helpen bij het bevorderen van langdurig herstel voor mensen met eetstoornissen.
Tekst met medewerking van Els Engels, Thomas Fondelli, Dr. Annik Simons en prof. dr. Elske Vrieze
Datum laatste aanpassing: 4 december 2024
Uitgediepte informatie rond neurodiversiteit en eetstoornissen, kan je vinden in de ‘Ondersteuningstekst eetstoornissen en neurodiversiteit voor hulpverleners’.
Verder kan je informatie terugvinden rond autisme en eetproblemen / eetstoornissen op de Infofiche Eetproblemen en autisme, in een webinar rond eetproblemen bij kinderen en jongeren met autisme, en in een masterclass – webinar rond eetproblemen aanpakken bij autisme.
Ook op volgende infopagina’s kan je extra informatie terugvinden:
Welke handvatten geeft dit alles in behandeling van een persoon met een eetstoornis, die een comorbide autismespectrumstoornis heeft? Onderstaande adviezen zijn gebaseerd op ervaringen uit de klinische praktijk (Vorming ASS en eetstoornissen; slides van Els Engels; Spek, 2015).
Rond doelgroep autisme
Rond eet- en gewichtsproblemen
Materialen waarmee je aan de slag kunt bij het thema autisme.
Infofiche afwisselend eten – autisme – gezin
Afwisselend eten voor ouders van kinderen met autisme.
Infofiche
– 311 KB
Infofiche eetproblemen en autisme – in de zorg
Tools voor zorgverleners bij eetproblemen en autisme.
Infofiche
– 444 KB
Infofiche eetproblemen en eetstoornissen – ARFID – gezin
Aanbevelingen voor de omgeving bij ARFID (Avoidant Restrictive Food Intake Disorder).
Infofiche
– 244 KB
Infofiche gezonde leefstijl ALLES – afwisselend eten – ARFID – gezin
Afwisselend eten voor ouders van kinderen met ARFID.
Infofiche
– 332 KB
Heeft iemand die weinig lust maar niet wil afvallen, ook een eetstoornis?
Iemand die weinig lust maar niet wil afvallen, kan een eetstoornis hebben. Maar dit is niet altijd zo.
Als iemand eenzijdig of weinig eet, kan dat verschillende oorzaken hebben:
De voedselvermijding kan de groei en gezondheid onder druk zetten, en kan psychosociale gevolgen hebben (bv. depressieve gevoelens, niet meer deel kunnen nemen aan bepaalde sociale activiteiten). Dan kan de diagnose ‘vermijdende/restrictieve voedselinnamestoornis’ (een eetstoornis) van toepassing zijn.
Waarom lopen personen met autisme verhoogd risico op eetproblemen en –eetstoornissen?
Eetproblemen bij kinderen met ASS zijn vaak gelinkt aan een strak prototype rond hoe voedsel eruit moet zien, of aan atypische prikkelgevoeligheid, inclusief voedselprikkels zoals geur, smaak en textuur van voedsel. Heel wat kinderen met ASS vertonen dan ook een verhoogde neofobie en zijn erg selectief of kieskeurig in het voedsel dat ze aanvaarden.
ASS (en ASS-trekken) worden ook gelinkt aan anorexia nervosa. ASS komt vaker voor bij (volwassen) patiënten met eetstoornissen. ASS lijkt een rol te spelen in therapieresistentie. Een comorbiditeit die al op jongere leeftijd aanwezig is, zorgt ervoor dat de eetstoornis blijft bestaan, waardoor bij volwassen patiënten een beduidend hogere prevalentie van ASS wordt gevonden bij patiënten met AN. ASS wordt dan ook gelinkt aan langdurige eetstoornissen.
Wat zijn handvatten voor de behandeling van eetproblemen bij iemand met ASS?
Enkele kernpunten zijn:
Meer handvatten vind je in de infofiche Eetproblemen en autisme
Relevante vormingen bij het thema autisme.
Je kan contact opnemen met de verwijslijn van Eetexpert voor contactgegevens van gespecialiseerde zorgverleners die werken rond autisme en eetproblemen. Herken je bepaalde signalen bij jezelf, bij je kind of in je omgeving? Heb je nood aan een gesprek met een psycholoog die vertrouwd is met de uitdagingen van autisme en eetproblemen, of heb je voedingsadvies nodig en weet je niet waar naartoe? Via onze verwijslijn eetproblemen bezorgen we je contactgegevens van zorgverleners in je buurt, bij wie je een vrijblijvend kennismakingsgesprek kan plannen. Je kan er terecht met vragen en zorgen over thema’s zoals voeding, eetgedrag, zelfbeeld en uiterlijk.
Zit je met een specifiek probleem of een vraag waarmee je niet verder kunt? Stel ze gerust, wij zoeken graag mee naar antwoorden. Bekijk onze contactgegevens.
Ben je op zoek naar hulp voor een eetprobleem? Maak je je zorgen? Contacteer ons vrijblijvend voor zorgverleners in je buurt op de verwijslijn eetproblemen.
Contacteer ons voor advies bij beleidswerk, wetenschappelijk onderzoek, zorgorganisatie, communicatie of persvragen. Laat je inspireren door onze handige toolbox voor mediamakers.
Als zorgverlener kan je de verwijstool voor gespecialiseerde zorg bij eet- en gewichtsproblemen raadplegen. Neem contact op met ons of de provinciale zorgpunten eetstoornissen voor advies en ondersteuning bij behandeling of doorverwijzing.