Bij iemand die ernstige symptomen had, bv. ernstige ondervoeding, moet rekening gehouden worden met een mogelijk risico op refeeding syndrome. Wanneer de patiënt terug meer koolhydraten inneemt en verbruikt, komt insuline vrij die een snelle opname van kalium, fosfaat en magnesium in de cellen stimuleert voor de stofwisseling van glucose. Dit komt bovenop de reeds lage voorraden van deze elektrolyten bij ondervoede patiënten. Er ontstaat dus snel een tekort aan deze elektrolyten, wat een belasting vormt voor het hart dat vaak reeds verzwakt is. De gevolgen kunnen dan ook dodelijk zijn. Bovendien kan de insuline een hypoglycemie uitlokken. Het risico op refeeding syndroom is het grootst in de eerste twee weken van hervoeding. Refeeding syndroom kan voorkomen bij elk lichaamsgewicht na een periode van ondervoeding, maar het risico is hoger bij sterk ondergewicht, een lange periode van ondervoeding, en bij een snel tempo van hervoeden/gewichtstoename.
Om dit te vermijden, is een ernstinschatting van de ondervoeding op zijn plaats, met bijhorende handvatten voor de (snelheid van) calorie-opbouw, aanvullen van tekorten in het bloed, en frequentie van bloedcontroles.
Daarnaast kunnen in de eerste weken van herstel van eetgedrag en het stopzetten van purgeergedrag een aantal kwaaltjes ontstaan, die van tijdelijke aard zijn. Denk bv. aan oedeem (differentiaaldiagnose met hartklachten!) en spijsverteringsklachten. Daarnaast kan een patiënt die herstelt van ondervoeding een periode doormaken waarin de stofwisseling in “overdrive” gaat. Patiënten verbruiken dan net heel veel calorieën, waarvan ook veel energie naar lichaamswarmte gaat, en patiënten kunnen in die periode ook last hebben van zweten en het te warm hebben. Het kan dus zijn dat er door dit “hypermetabolisme” aanvankelijk nog geen gewichtstoename optreedt.