Stappenplan eetstoornissen – huisarts
Dit stappenplan werd ontwikkeld ter ondersteuning van de huisarts bij de aanpak van eetstoornissen bij adolescenten en volwassenen.
Dit stappenplan werd ontwikkeld ter ondersteuning van de huisarts bij de aanpak van eetstoornissen bij adolescenten en volwassenen.
In deze sectie worden de principes toegelicht om streefgewicht en calorie-opbouw te bepalen in kader van preventie van het hervoedingssyndroom, komen de kernprincipes van een gezond maaltijdplan aan bod, en worden aandachtspunten gegeven bij het stoppen van purgeergedrag. Deze sectie bevat ook een patiëntfiche voor psycho-educatie.
Download hier de samenvattingsfiche.
Gewichtsdoelen
Kernwoorden Starthoeveelheid energie Hypermetabolisme Gastro-intestinaal herstel Vetafzetting |
Het is belangrijk dat de patiënt een gewicht bereikt dat terug binnen de gezonde range ligt aangezien deze gewichtstoename een basisvoorwaarde vormt voor psychologisch herstel van een eetstoornis [23]. Hierbij wordt rekening gehouden met de leeftijdsspecifieke grenswaarden voor BMI. Binnen deze range zou er sprake moeten zijn van hormonaal herstel. Bij volwassenen (met ondergewicht) zou het gewichtsdoel het gewicht kunnen zijn dat overeenkomt met BMI 20 [4, 5], maar afhankelijk van het lichaamsgewicht vóór de eetstoornis kan ook een lager of een hoger gewichtsdoel bepaald worden. Het bepalen van de gewichtsdoelen is dus geen exacte wetenschap, en vraagt een klinische blik. Verder impliceert gewichtsherstel niet noodzakelijk herstel van de eetstoornis, maar het is wel een noodzakelijke voorwaarde.
Bij (kinderen en) jongeren is het belangrijk dat het normale groei- en ontwikkelingstraject zich kan herstellen. Tabel 6 en 7 geven mogelijke grenswaarden voor BMI per leeftijd. In het stappenplan Basiskennis eetstoornissen en gewichtsproblemen bij kinderen vind je per leeftijdscategorie alle informatie rond gewichtsopvolging. De groeicurven vind je hier.
Recent werden definities ontwikkeld over het Minimaal Gezond Gewicht (MGG) en het optimaal gewicht (OG) waarbij rekening wordt gehouden met o.a. groeicurven, leeftijd, geslacht, etniciteit. In tegenstelling tot volwassenen, zijn kinderen en jongeren nog in groei, en moet hun gewichtsdoel dus regelmatig herberekend worden tijdens de behandeling [12].
Het gewichtsdoel wordt ook besproken in het multidisciplinair overleg.
Het minimaal gezond gewicht (MGG) is het noodzakelijke gewicht dat de jongere ondersteunt in zijn lichamelijk, emotioneel, en cognitief herstel. Hoewel er geen uniek en omvattende correcte methode is voor het bepalen van MGG, gebeurt het steeds op een individu specifieke manier rekening houdend met het oorspronkelijke groeitraject van de jongere (gewichtsgeschiedenis, lengte, en puberteitsstadium). Ook de leeftijd, geslacht, etniciteit, de leeftijd waarop de puberteit startte, eerdere voedings- en activiteitengeschiedenis, en (indien van toepassing) de leeftijd van menarche en het gewicht waarop menstruaties stopten (menstruele grensgewicht) kunnen gebruikt worden [12].
Net omwille van de individuele inschatting en dynamische groei en ontwikkeling bij kinderen en jongeren, wordt het MGG regelmatig geëvalueerd. Zo wordt, zeker bij niet-volgroeide jongeren, het MGG idealiter elke 3 tot maximaal 6 maanden opnieuw berekend, vertrekkend vanuit de eerder vastgestelde BMI-curve [81, 82, 83]. Voor nog groeiende jongeren is er de good practice het MGG al zeker te verhogen met een kilogram per gegroeide centimeter. Regelmatig wordt de gewichtsevolutie dan terug op de BMI curve uitgetekend, om na te gaan of de vooropgestelde curve gevolgd wordt.
Praktijktip: Er wordt bewust gekozen voor de term ‘minimaal gezond gewicht’, omdat de ervaring leert dat bij de term ‘streefgewicht’ de gewichtstoename stagneert bij het bereiken van het ‘streefgewicht’. Benadruk ook meteen naar de jongere toe dat het MGG tijdelijk is en verhoogd wordt in lijn met hun leeftijd en groei, zodat ze zich niet op het aanvankelijke getal fixeren of dit zien als het maximale gewicht dat ze moeten bereiken. |
Het optimaal gewicht (OG) is het gewicht waarop het normale groei- en ontwikkelingstraject van de jongere zich herstelt. Net zoals het MGG, moet het optimaal gewicht rekening houden met de groeicurven (gewicht, lengte, BMI) vóór de eetstoornis, de leeftijd waarop de puberteit startte, en het huidige puberteitsstadium [82]. Het optimaal gewicht ligt in principe hoger dan het MGG. Het is in ieder geval niet zo dat je een optimaal gewicht op de BMI-kaarten kan afleiden op basis van populatiegegevens, het optimaal gewicht is dus niet per se het mediaan BMI. Zeker bij personen met atypische anorexia nervosa of diegenen zonder ondergewicht is de bepaling van het OG een moeilijke aangelegenheid [83].
Hieronder volgt een mogelijke uitwerking van de gewichtsdoelen, gebaseerd op Norris et al. [12] en een panel van experten uit de (Vlaamse) praktijk. Neem in acht dat er verschillende onderbouwde methoden bestaan, en dat er dus niet één methode is die alles overstijgt [12]. Een overzicht van verschillende onderbouwde methoden is te vinden in Norris et al. (2018) [12]. Op basis van deze methode bij jongeren werd een voorstel uitgewerkt om MGG en OG op een gelijkaardige manier te berekenen bij volwassenen. Hou ook hier in gedachten dat er geen één juiste methode is.
Vraag het gezin naar een recente uitprint van de BMI-curve van de persoon met een eetstoornis, verkrijgbaar bij het CLB, huisarts of kinderarts:
Bepaal of de jongere al dan niet volgroeid is:
Bepaald het Minimaal Gezond Gewicht (MGG):
Bepaal het Optimaal Gewicht (OG):
Minimaal gezond gewicht
Percentiellijn | BMI mannen (vanaf 20j) | BMI vrouwen (vanaf 20j) |
p3 | 18 | 17,5 |
p10 | 19 | 18,5 |
p25 | 20 | 20 |
p50 | 22 | 21,5 |
p75 | 23,5 | 24 |
p90 | 26 | 27 |
p97 | 28,5 | 31 |
Optimaal gewicht
Andere overwegingen
BMI | Classificatie |
<16 | Ernstig ondergewicht |
16-18,5 | Ondergewicht |
18,5-25 | Normaal gewicht |
25-30 | Overgewicht |
30-35 | Obesitas klasse 1 |
35-40 | Obesitas klasse 2 |
≥ 40 | Obesitas klasse 3 (morbide obesitas) |
Percentiellijn | BMI mannen (vanaf 20j) | BMI vrouwen (vanaf 20j) |
p3 | 18 | 17,5 |
p10 | 19 | 18,5 |
p25 | 20 | 20 |
p50 | 22 | 21,5 |
p75 | 23,5 | 24 |
p90 | 26 | 27 |
p97 | 28,5 | 31 |
Noot: grenswaarden gebaseerd op de Vlaamse groeicurven 2004
Zie ook hieronder de infofiche Minimaal Gezond Gewicht (MGG) en Optimaal Gewicht (OG) in de praktijk
Eetherstel
De meningen over de optimale starthoeveelheid energie om gewichtstoename te bereiken vertonen verschillen. De klassieke opinie is om gewichtstoename geleidelijk te laten verlopen, zowel om ‘refeeding syndrome’ te vermijden als om de weerstand en angst voor bijkomen bij de patiënt hanteerbaar te houden. Anderzijds kan een te voorzichtige aanpak het risico met zich meebrengen dat een sterk ondervoede patiënt verder medisch achteruitgaat [6]. Dit laatste heeft echter eerder betrekking op een residentiële setting, en wordt niet (enkel) door de huisarts opgevolgd. In een ambulante setting wordt voorgesteld om een gewichtstoename van 0.25 tot 0.50 kg per week na te streven [4, 5, 80]. Het is aanbevolen om normale voedingsschema’s te gebruiken.
Voor de bepaling van de startwaarde wordt het lichaamsgewicht vaak in rekening gebracht, en het risico op refeeding syndroom. Gezonde volwassen vrouwen hebben gemiddeld 30 kcal/kg/dag nodig om hun gewicht op peil te houden (range 20-40 kcal/kg/dag), wat overeenkomt met 1500 kcal (1000-2000 kcal) voor een vrouw van 50 kg [84]. MEED raadt aan om te starten met een calorie-inname van 30 à 35 kcal/kg/dag bij een laag tot matig risico op refeeding syndroom (1400 à 2000 kcal/dag bij jongeren) en stelselmatig op te drijven tot (maximaal) 60 kcal/kg/dag bij volwassenen (en tot 2400 kcal bij jongeren), in functie van hun gewichtstoename [6]. Bij ernstige ondervoeding (bv. BMI < 15, erg beperkte voedselinname) zal de startwaarde lager liggen, van 20 kcal/kg/dag tot 10 kcal/kg/dag [85, 6]. Deze startwaarden gaan doorgaans gepaard met een mate van ondervoeding die niet meer in een ambulante context behandeld wordt. MEED raadt wel aan om te starten met een calorie-inname van minstens 1400 kcal/dag, en niet minder dan de calorie- inname vlak voor de opname. En uiteraard worden ook de nodige onderzoeken uitgevoerd om de medische veiligheid tijdens het hervoedingsproces te monitoren.
In de MEED-richtlijn wordt onderstaande flowchart beschreven, in functie van het risico op refeeding syndroom (RFS). Houd in gedachten dat een hoog risico op RFS een medische opname vereist.
Figuur. Veilig hervoeden van ondervoede patiënten met een restrictieve eetstoornis (gebaseerd op MEED [6], p. 69.); (download als pdf)
Vanuit een klinisch standpunt worden patiënten met anorexia nervosa vaak gekenmerkt door hypermetabolisme (toename in rustmetabolisme) in de periode van gewichtsherstel. Dit betekent dat ze een hogere calorie-inname nodig hebben voor gewichtsstijging/-stabilisatie dan een persoon met een normaal metabolisme. MEED stelt een stelselmatige verhoging van de startwaarde voor van 5kcal/kg/dag om de 2 dagen, tot 60 kcal/kg/dag bij volwassenen (en bij jongeren 200 kcal/dag tot 2400 kcal) en het bereiken van een gewichtstoename van (minstens) 0,5 kg per week.
Personen met anorexia nervosa sporten vaak excessief, wat kan bijdragen tot hun versnelde rustmetabolisme. Onderzoek toont ook dat een groot percentage van de energie-inname in het begin van gewichtsherstel wordt omgezet in lichaamswarmte in plaats van het opbouwen van lichaamsmassa (30% gaat naar lichaamswarmte in plaats van 14-16%). Patiënten met anorexia nervosa klagen dan ook vaak over zweetaanvallen en warmte tijdens de periode van gewichtsherstel [84]. Verstoringen in het metabolisme in relatie tot gewicht zijn niet uniek voor anorexia nervosa. Bij personen met obesitas die gewicht verliezen, wordt namelijk een vertraagd metabolisme gevonden [86]
Wanneer teruggekeerd wordt naar een regelmatig eetpatroon, hebben de meeste ondervoede patiënten last van maagpijn, misselijkheid, een opgeblazen gevoel, krampen en diarree. Het duurt meestal een tweetal weken voordat het gastro-intestinaal systeem zich herstelt [22].
De patiënt moet bij elke consultatie gewogen worden, liefst wekelijks en idealiter op hetzelfde moment van de dag. Hierbij draagt de patiënt één dunne laag kledij, geen schoenen, en is de blaas leeg. Bij gewichtsherstel is er aanvankelijk meer vetafzetting ter hoogte van de buik. Deze verschuiving van vetafzetting is tijdelijk, en de patiënt kan hierin gerustgesteld worden [5, 4]. Initieel is er ook vaak een grotere gewichtstoename omdat de dehydratatie (extra- en intracellulair) zich corrigeert, maar voor patiënten kan dit wel extra angst uitlokken”.
Zie ook de infofiche voor patiënten met psycho-educatie rond de herstelfase van een eetstoornis.
Gezond eetgedrag
Kernwoorden |
Gewichtsherstel verloopt idealiter via de terugkeer naar een normale voedingspatroon, bestaande uit een regelmatig eetpatroon (3 hoofdmaaltijden, 3 tussendoortjes), met voldoende variatie, en een evenwichtige keuze binnen de voedselgroepen (inclusief voedingsmiddelen uit de restgroep) [4]. Voor de aanbevelingen rond voeding verwijzen we naar de website van Gezond Leven [87]. Meestal wordt gewone gezonde voeding aangeboden, soms aangevuld met supplementen (vitamines en mineralen) [15]. Het gebruik van supplementen is niet onderbouwd met onderzoek [3], maar wordt wel door sommige bronnen aangeraden [15, 17]. Om refeeding syndrome te vermijden wordt best voldoende fosfaatrijke voeding aangeboden, zoals zuivel, vis, vlees, peulvruchten, noten en volkoren producten22 [69]. Sommige bronnen raden ook aan om elektrolyten te monitoren in de eerste weken van het hervoeden [80, 18]. Refeeding syndrome komt echter minder vaak voor in een ambulante setting, waar de toestand van de patiënt minder ernstig is en het hervoeden doorgaans trager verloopt [88].
Binnen psychoeducatie is het belangrijk om evenwichtig eetgedrag als een ruimer concept te zien dan de voeding die men eet. Het verwijst naar het competent omgaan met voeding en omvat een evenwicht tussen 4 specifieke vaardigheden namelijk de 4G’s van eetcompetentie: gevarieerd eten, genietend eten, gestructureerd eten en genoeg eten. Hier vind je meer info.
Ook educatie rond een actieve levensstijl is wenselijk. Beweging maakt deel uit van een gezonde levensstijl, maar te veel beweging, zeker zonder voldoende energie- en vochtinname, is schadelijk voor de gezondheid. Voor de aanbevelingen rond beweging verwijzen we naar de website van Gezond Leven [87].
Daarnaast worden evenwichtig eetgedrag en beweeggedrag steeds gezien als onderdeel van een ruimere gezonde leefstijl die over meer gaat dan enkel gezond eten en voldoende bewegen. Een gezonde leefstijl bestaat onder meer uit groeithema’s die belangrijk zijn in de
preventie van problemen met eten en gewicht en die we samenvatten in het letterwoord
A.L.L.E.S.:
In het Stappenplan voor de eerstelijn wordt uitgewerkt hoe een hulpverlener, zoals de huisarts, hiermee aan de slag kan. Daarnaast zijn er verschillende ondersteunende infofiches rond elk van deze deelthema’s, zowel voor de patiënt zelf, de ouders, of binnen een specifieke risico-context zoals sport. Alle info en ondersteuningsfiches werden samengebracht op deze infopagina rond Gezonde leefstijl.
22 Alle voedingsmiddelen waarin eiwit zit, bevatten ook fosfaat.
Stoppen met purgeergedrag
Kernwoorden |
Het is belangrijk dat het purgeergedrag zo snel mogelijk gestopt wordt. Informatie geven rond de ineffectiviteit van purgeren om gewicht te verliezen en de gevolgen van braken, misbruik van laxeermiddelen en misbruik van diuretica kan helpend zijn [4, 5]. Hou hierbij wel rekening met de principes van motiverende gespreksvoering. Vraag na wat de patiënt hierrond al weet, en vraag toestemming om bijkomende informatie te geven [89]. Gebruik de informatie niet om de patiënt angst aan te jagen, en bewaak dat je de patiënt niet leidt naar een gedrag van restrictie en selectie in voeding.
Stoppen met laxeermiddelen of diuretica vraagt doorgaans geen afbouwperiode (een uitzondering hierop is de aanwezigheid van hartproblemen). Hierbij kan wel een sterk oedeem optreden, en het is best de patiënt hiervan te verwittigen en gerust te stellen dat dit van tijdelijke aard is (enkele dagen tot weken) [4, 5]. De patiënt kan ook last hebben van overmatig (nachtelijk) zweten en overmatig (nachtelijk) plassen [17]. Ook wanneer de patiënt stopt met braken kan oedeem optreden. Een zoutbeperkt dieet vermindert de vochtophoping [3, 28]. Bij ernstig oedeem (met risico op hartfalen) kan eventueel gebruik gemaakt worden van kaliumsparende vochtafdrijvende middelen [4, 15, 51].
Bij het stoppen met laxeermiddelen kunnen ook constipatieklachten optreden. Ook deze zijn meestal na één à twee weken terug verdwenen met behulp van een vezelrijke voeding, voldoende vochtinname en matige beweging [4, 28]. Ook psycho-educatie rond normale stoelgangfrequentie (vanaf 2x/week is normaal) kan helpend zijn. Wanneer de klachten aanhouden of ernstige vormen aannemen, kunnen eventueel tijdelijk minder agressieve laxeermiddelen gebruikt worden, zoals psylliumzaad, lactulose of macrogol [4, 15, 28, 63].
Door de chronische ontspanning van de sfincter kan de patiënt last hebben van reflux en kan het braken onvrijwillig worden. Aanhoudend braken of zure oprispingen kunnen eventueel behandeld worden met protonpompinhibitoren (PPI) [5, 28].
Infofiche eetproblemen en eetstoornissen – weetjes lichamelijk herstel
Weetjes over de lichamelijke herstelfase bij een eetstoornis.
Infofiche
– 695 KB
Infofiche Minimaal Gezond Gewicht (MGG) en Optimaal Gewicht (OG)
Berekening Minimaal Gezond Gewicht (MGG) en Optimaal Gewicht (OG) in de praktijk.
Infofiche
– 1.2 MB