Eetproblemen en eetstoornissen: een continuüm

Van haperend eetgedrag tot eetstoornissen

In de literatuur wordt een onderscheid gemaakt tussen normaal eetgedrag, haperend eetgedrag, eetproblemen en eetstoornissen:

Ontwikkeling van normaal eetgedrag

Een normaal eetgedrag uitbouwen dient gezien te worden als een van de groeitaken binnen de ontwikkeling. Per leeftijdsfase komen ook rond het domein voeding en eten specifieke ontwikkelingstaken op ons af. Denk maar aan neofobie bij kleuters, ontwikkeling van een breed smaakpallet, gewoon worden aan verschillende densiteit en bereidingswijzen, ontwikkeling van de regulatie mbt hoeveel genoeg is, maar ook eigen snackgedrag reguleren is een groeitaak bij tieners,… Meer info over de ontwikkeling van normaal eetgedrag, kan je vinden op de infopagina eetgedrag in ontwikkeling en in het boek de groeiwijzer.

Tijdelijke hapering

Veel kinderen en jongeren maken tijdelijke haperingen door in de ontwikkeling van hun eetgedrag. Meestal zijn die te plaatsen binnen een normaal ontwikkelingstraject. Ook fluctuaties in de voedselinname zijn eigen aan de ontwikkeling van het kind en vallen niet onder de noemer ‘eetproblemen’ of ‘eetstoornissen’. Deze haperingen in het eetgedrag kunnen aangemeld worden binnen een behandeltraject bij de ELP. Meer informatie kan teruggevonden worden in het stappenplan eetproblemen en eetstoornissen – Eerstelijnspsycholoog (ELP).

Eetprobleem

Een eetprobleem is een verstoring in het gezonde eetgedrag, waardoor het eetgedrag niet meer ontspannen en natuurlijk verloopt. Voorbeelden zijn te veel eten, lijngedrag, maaltijden overslaan en eetbuien. Een eetprobleem kan op zichzelf staan maar ook kaderen binnen een eetstoornis.

Eetstoornis

Een eetstoornis bevat verschillende componenten. Hierbij is er niet alleen sprake van een verstoring in het eetgedrag aan tafel (een eetprobleem), maar het eetprobleem heeft ook impact op andere groeithema’s; bv. het zorgt ook voor problemen in sociale omgang, in gedachten en gevoelens (bijv. een laag zelfbeeld), fysieke problemen (zoals een te laag of te hoog lichaamsgewicht) en een negatief zelf- en lichaamsbeeld.

Meer informatie en referenties omtrent de begrippen eetproblemen, eetstoornissen en gewichtsproblemen is terug te vinden in het stappenplan basiskennis eetstoornissen en gewichtsproblemen. Meer informatie over de prevalentie van eetstoornissen is terug te vinden op onze cijferpagina.

Normaal eetgedrag, haperingen in het eetgedrag, eetproblemen en eetstoornissen kunnen op een continuüm geplaatst worden. De onderstaande figuur geeft een overzicht:

De DSM-5 beschrijft binnen de categorie ‘Voedings- en eetstoornissen’ zes stoornissen: pica, ruminatiestoornis, vermijdend/restrictieve voedselinnamestoornis, anorexia nervosa (AN) met twee subtypes (een restrictief type (AN-R) en een eetbuien/purgerend type (AN- BP, binge/purge)), boulimia nervosa (BN) en de eetbuistoornis (BED). De grootste groep betreft echter de categorie ‘andere gespecificeerde voedings- of eetstoornissen’, die gekenmerkt worden door een deel van de symptomen van AN, BN of BED, maar waarvan het klinisch beeld niet minder ernstig hoeft te zijn (APA, 2014). Pica, ruminatiestoornis en vermijdende/restrictieve voedselinnamestoornis zijn eetstoornissen die voornamelijk bij kinderen worden gediagnosticeerd, anorexia nervosa, boulimia nervosa en eetbuistoornis vooral vanaf de adolescentie.

Samengevat

AN-R wordt gekenmerkt door restrictief eetgedrag en een sterke controledrang. Bij AN-BP en BN, zien we twee verstoorde eetgedragingen, namelijk purgeergedrag en eetbuien. Bij de BED zien we enkel eetbuien, zonder compensatiegedrag (APA, 2014). De aard van de eetbuien verschilt wel enigszins. Bij AN- BP gaat het eerder over subjectieve eetbuien, waarbij er controleverlies is maar de hoeveelheid voedsel die gegeten wordt géén objectief grote hoeveelheid is. Bij BN en de BED gaat het om objectieve eetbuien, waarbij er controleverlies optreedt én een objectief grote hoeveelheid voedsel wordt gegeten (Goossens, Jansen, Braet, 2014).

Gewicht

Eetstoornissen kunnen gepaard gaan met ondergewicht, een normaal gewicht of met overgewicht/obesitas. Bij AN is er ondergewicht, BN kan voorkomen bij een normaal gewicht of kan gepaard gaan met overgewicht, de BED gaat vaak gepaard met overgewicht of obesitas. Verder zien we bij al deze eetstoornissen een verstoord lichaamsbeeld, waarbij de zelfevaluatie overdreven beïnvloed wordt door het gewicht en de lichaamsvormen (Goossens et al., 2014). Onderstaande figuur geeft de kernsymptomen, alsook de verhouding ten aanzien van gewicht weer.

Figuur 2: Kernsymptomen & gewicht als dimensie voor eetstoornissen

Meer informatie omtrent de typologie van eetstoornissen volgens de DSM-5 is terug de vinden in het stappenplan basiskennis eetstoornissen en gewichtsproblemen.

Een eetstoornis heeft een invloed op de hele groei van een persoon

Een eetstoornis uit zich niet enkel in gewicht/ somatische klachten en moeilijkheden aan de eettafel maar ook in het denken rond gewicht en lichaamsvormen, via psychologische problemen, sociale isolatie, extreem beweeggedrag. Als hulpverlener is het belangrijk om op elk van deze domeinen signalen te kunnen opvangen, alsook om deze actief te bevragen.

In de onderstaande tabel kan je een kort overzicht vinden van mogelijke signalen op verschillende (levens)domeinen. Echter, dit is geen allesomvattende tabel. Uitgebreidere info kan teruggevonden worden in het Meer informatie en referenties omtrent de begrippen eetproblemen, eetstoornissen en gewichtsproblemen is terug te vinden in het stappenplan basiskennis eetstoornissen en gewichtsproblemenin het stappenplan voor CGG (intrapsychische impact) en op deze checklist.

Lichamelijke signalen• Verandering in gewicht: afnemen of toenemen
• Somatische klachten: hoofdpijn, vermoeidheid, menstruatie die uitblijft, koud hebben, slaapproblemen,…
Voeding en eetgedrag• Overdreven bezig zijn met voeding
• Dagstructuur staat in het teken van eetmomentenTe weinig of te veel eten
• Preoccupatie met voeding: zwart-wit denken
• Rituelen rond eten ontwikkelen (vb. voeding in bepaaldevolgorde opeten)
• Eten in bijzijn van anderen vermijden
• Selectief eten
• Niet luisteren naar honger- en verzadigingsgevoel
Beweeggedrag• Overdreven veel bewegen en sporten
• Rigiditeit in frequentie en duurtijd beweging: wordtalsmaar intensiever
• In dagelijks leven sedentair gedrag vermijden
Psychologische signalen• Overdreven gevoelens van controle
• Negatief zelfbeeld en lichaamsbeeld
• Het extreme lijngedrag wordt de kern van de identiteit
• Angst om dik te worden
• Body – checking voor de spiegel
• Perfectionisme, faalangst
• Somberheid
Sociale signalen• Sociaal isolement
• Eenzaamheid
• Problemen op school / werk
• Financiële problemen, stelen van voedsel of geld (bv.voor eetbuiten)

Meer informatie rond elk van deze symptomen kan teruggevonden worden op onze infopagina eetproblemen en eetstoornissen.

Lichamelijke gevolgen

AN wordt gekenmerkt door een ondergewicht en ondervoeding. Ondervoeding (via lijngedrag en/of purgeergedrag) is de grootste oorzaak voor de beginnende lichamelijke symptomen bij AN. De ondervoeding verstoort het metabolisme van een persoon: het lichaam past zijn energieverbruik aan aan de beperkte voedselinname. De verlaagde stofwisseling van het lichaam die dan ontstaat is een beschermingsfunctie van het lichaam (Rosen, 2010). Echter, wanneer deze verlaagde stofwisseling langdurig aanwezig blijft, slaagt het lichaam er niet langer in om de ondervoeding te compenseren en ontstaan er lichamelijke klachten (Scanelli, Schlagenauf & Degli Esposti, 2013; Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO; Trimbos-instituut, 2006). Een aantal voorbeelden zijn: de lichaamstemperatuur kan niet op peil gehouden worden, onze organen werken minder goed, ons honger- en verzadigingsgevoel is ontregeld en er kan osteoporose ontwikkeld worden ten gevolge van hormonale veranderingen (Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO; Trimbos-instituut, 2006). Deze lichamelijke symptomen zijn vaak omkeerbaar wanneer het eetgedrag zich normaliseert en herstelt. Ondervoeding is niet alleen terug te vinden bij cliënten met ondergewicht. Ook cliënten met een normaal gewicht of overgewicht kunnen te maken krijgen met ondervoeding omwille van een onevenwichtig eetpatroon of compensatiegedrag, waardoor ze niet voldoende voedingsstoffen innemen.

Mogelijke somatische klachten ten gevolge van ondervoeding:

  • Pre-pubertair kan de menarche uitgesteld worden. Bij oudere cliënten kunnen menstruatiestoornissen optreden. Amenorroe kan optreden vóórgewichtsverlies, en de menstruatie hervat niet altijd bij gewichtsherstel.
  • Daling van het basaal metabolisme: de ademhaling en de hartslag worden trager (een polsslag van minder dan 60 per minuut) en de bloeddruk daalt. Als gevolg hiervanvoelen cliënten zich dikwijls erg moe, duizelig, lusteloos.
  • Het verlaagde metabolisme speelt ook een rol bij gastro-intestinale problemen. Vertraagde maaglediging en spijsvertering dragen bij aan een opgeblazen gevoel bij de cliënten en constipatie. Dit kan het herstel van een normaal voedingspatroon hinderen.
  • Doordat de stofwisseling vertraagt, daalt de lichaamstemperatuur. Hierdoor kunnen de handen en de voeten blauw kleuren en koud aanvoelen.
  • Bij een slechte voedingstoestand ziet men uitdroging van de huid en verstoring van de haargroei: het hoofdhaar valt gemakkelijk uit, terwijl elders sprake is van een donsachtige beharing (gezicht, armen, borst en rug).
  • Door de eenzijdige of beperkte voedselinname kan constipatie optreden. De cliënt kan dan grijpen naar laxeermiddelen, met mogelijk misbruik hiervan wat de constipatie nog erger maakt.

In onderstaande tabel staan merkbare risico’s weergegeven van ondervoeding, op zowel korte als lange termijn.

Merkbare risico’s op korte termijn Merkbare risico’s op lange termijn
Hypoglycemie
= Te laag suikergehalte in het bloed.
Symptomen: zweten, trillen,
verwardheid, duizeligheid, slecht zien, hoofdpijn, irritatie
Groeivertraging
Uitblijven van de lengtegroei
Uitdroging
Cliënten beperken vaak ook
vochtinname naast voedselinname
•Gevolg: nierschade
• Symptomen: droge mond,
bloeddrukval bij opstaan, duizeligheid, flauwvallen
Hormonale veranderingen leiden tot
•Stoornissen in de
puberteitsontwikkeling
•Vruchtbaarheidsproblemen
Tekort aan natrium
•Cliënten drinken soms teveel water om hongergevoel te ‘doden’
• Natrium daling
Blijvende osteoporose
Cardiovasculaire problemen
• Lage bloeddruk en hartslag
• Kunnen aanleiding geven tot
hartgeleidingsproblemen
Veranderingen in de hersenen

Bronnen: Athey, 2003; Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO, Trimbos- instituut, 2006; Rosen, 2010; Vandereycken & Noordenbos, 2008.

Purgeergedrag

Ook purgeergedrag kent heel wat somatische gevolgen. Er wordt in het algemeen een onderscheid gemaakt tussen 3 vormen van purgeergedrag: braken, misbruik van laxeermiddelen, en misbruik van diuretica.

  • Door braken, laxeren en gebruik van diuretica ontstaan stoornissen inde elektrolytenhuishouding, in het bijzonder een tekort aan kalium. Dit kan leiden tot nier- en leverbeschadiging, spierkrampen en hartritmestoornissen en tot hartfalen. Het kaliumgehalte moet zeker gecheckt en opgevolgd worden door een arts bij elk vermoeden van purgeergedrag.
  • Door braken en laxeren gaat er veel vocht verloren. Dit kan leiden tot uitdrogingsverschijnselen (duizeligheid en flauwvallen) en ook tot oedeem (= vochtophoping). Gebruik van diuretica leidt ook tot uitdroging en tot oedeem en zo tot de vicieuze cirkel van steeds meer plasmiddelen innemen.
  • Veelvuldig laxeren leidt tot constipatie en zo tot de vicieuze cirkel van steeds meer laxeren.
  • Het herhaaldelijk contact met het zure braaksel tast het gebit, de keel en de slokdarm aan. Gevolg: aantasting tandglazuur, ontstekingen, keelpijn, heesheid, …

Ook eetbuien gaan gepaard met heel wat somatische klachten. Zo kunnen eetbuien maag- en darmklachten veroorzaken, zoals een opgeblazen gevoel, buikpijn, maagzweren en zweren van de dunne darm. Ook ontsteking van de slokdarm is een mogelijk gevolg. Deze aandoeningen kunnen ernstig zijn (acute maagverwijding of scheur van de maagwand) en kunnen in sommige gevallen (pancreatitis) dringend medisch handelen vereisen. Opvolging door een arts is dan ook altijd aangewezen.

Sterftecijfer bij eetstoornissen

Hoewel de lichamelijke opvolging door de arts essentieel is bij de opvolging van eetstoornissen, zijn de meeste klachten omkeerbaar bij herstel van eetgedrag en normalisatie van het gewicht. Gelukkig sterven niet veel jongeren aan de medische impact van eetstoornissen. Een verhoogd sterftecijfer zien we bij de groep cliënten met een langdurige ziektegeschiedenis, middelenmisbruik, laag gewicht en slecht psychosociaal functioneren (Franko, et al., 2013). AN-cliënten sterven voornamelijk aan natuurlijke oorzaken die nauw samenhangen met hun eetstoornis (zoals circulatiestilstand, cachexia, orgaanfalen, infectie), maar bij 1 op de 5 personen met AN die sterft, is dit ten gevolge van suïcide (Arcelus et al., 2011). Bij alle eetstoornisdiagnoses is er een verhoogd risico op suïcide (Fichter & Quadflieg, 2016).

Meer informatie over het somatische luik van eetstoornissen kan teruggevonden worden via de infopagina’s op onze website.

Psychologische gevolgen en psychiatrische comorbiditeit

De ondervoeding geeft ook gevolgen op vlak van denken, voelen en gedrag:

  • Bepaalde gedragsmatige symptomen van anorexia nervosa zoals bewegingsdrang, onderdrukking van de eetlust, slaapstoornissen en verminderd libido kennen hunoorsprong in de lichamelijke adaptatie aan de ondervoeding.
  • Ondervoeding geeft ook (reversibele) cognitieve effecten: vertraagdeinformatieverwerking, moeilijkheden met het korte termijn geheugen, verminderde cognitieve flexibiliteit, concentratieverlies en aandachtsproblemen, alsook obsessief denken aan eten (kan lang aanwezig blijven).
  • Ook depressieve symptomen en angstklachten worden uitgelokt door het effect van ondervoeding op de werking van de hersenen.

Verschillende studies geven aan dat er een significante overlap is tussen eetstoornissen en ontwikkelingsstoornissen, en dat deze comorbiditeit van invloed kan zijn op de behandeling en prognose van de cliënt (Huke et al., 2013). Zo voldoet naar schatting een kwart van volwassen vrouwen met AN aan de criteria van autismespectrumstoornis (Anckarsäter, et al., 2012; Wentz, et al., 2009; Nielsen et al., 2015) en vertonen cliënten met BN vaak symptomen van ADHD (Seitz et al., 2013).

Eetstoornissen gaan vaak samen met andere psychische stoornissen, zoals stemmingsstoornissen angststoornissen en persoonlijkheidsstoornissen (Hudson et al, 2007; Godt, 2002). Volgens een Europese studie rapporteert meer dan 70% van de individuen met een eetstoornis comorbide stoornissen (Keski-Rahkonen & Mustelin, 2016). 

Uit onderzoek blijkt bv. dat tussen 40% en 60% van de cliënten met een eetstoornis aan zelfverwonding doet (Claes et al., 2014; Peebles, Wilson, & Lock, 2011). Dit komt iets vaker voor bij cliënten met eetbuien en pureergedrag (AN-BP en BN; Riley et al., 2016). BN wordt ook vaker geassocieerd met problemen van middelenmisbruik en AN met obsessief-compulsieve symptomen (Krug et al., 2009; Turner et al., 2014).

Meer informatie over eetstoornissen en hun comorbiditeiten (psychologisch en ontwikkelingsstoornissen) kan teruggevonden worden via de infopagina’s op onze website.

Sociale gevolgen

Het hebben van een eetstoornis heeft een belangrijke impact op iemands leven. Door de obsessie met voedsel, het eigen lichaamsbeeld en het eigen gewicht neemt de belangstelling voor andere zaken vaak sterk af en kan sociaal isolement ontstaan. Mensen met een eetstoornis voelen zich vaak sociaal ongewenst en onkundig en het verstoord eetgedrag kan gaan fungeren als een manier om zich sociaal aanvaard te voelen (Anckarsäter et al.,2012; Wentz et al., 2009).

Een eetstoornis heeft vaak invloed op de rolprestaties van cliënten thuis, op school en/of op het werk (Preti et al., 2009). Tijdens de adolescentie ontwikkelen jongeren onafhankelijkheid van hun ouders en zoeken ze steun en gezelschap bij leeftijdsgenoten. Bij jonge cliënten met een eetstoornis wordt dit ontwikkelingsproces onderbroken en dit gaat vaak gepaard met academische problemen en slechte sociale relaties (Bühren et al., 2014).

Maar de eetstoornis is het sterkst voelbaar in de directe omgeving van de cliënt(e). Bij jongeren gaat het voornamelijk over de ouders en siblings, maar ook andere familieleden en vrienden. Bij volwassenen gaat het vaak over de partner en eventueel eigen kinderen. De eetstoornis zorgt vaak voor spanning aan de eettafel, maar komt daarnaast ook centraal te staan binnen het gezinsleven en het gezinsfunctioneren. Het ganse gezinsleven wordt gedomineerd door de eetstoornis (Eisler, 2005).

Binnen de behandeling is het belangrijk om de dichte omgeving van de cliënt actief te betrekken in het herstelproces. Actuele behandelrichtlijnen wijzen op grotere herstelkansen van de jongere wanneer het gezin actief betrokken wordt in de behandeling, en er via het gezin groeigericht en ondersteunend gewerkt kan worden naar het kind toe.

Verdiepende informatie kan verder in dit draaiboek gevonden worden, in het stuk rond de gezinsbegeleiding (zie bij behandeling), in het Informatiepakket eetstoornissen – ouders en de toolbox eetstoornissen voor ouders.