Internationale cijfers rond eetstoornissen bij oudere leeftijdsgroepen

Vrouwen

Eetstoornissen komen typisch voor in de adolescentie en jongvolwassenheid. Echter, de prevalentie van eetstoornissen bij oudere leeftijdsgroepen is de laatste 10 à 20 jaar toegenomen. Deze groep bestaat voornamelijk uit vrouwen die niet hersteld zijn van een eetstoornis die op jongere leeftijd ontstaan is (patiënten met een langdurige eetstoornis). Een kleinere groep ontwikkelt een eetstoornis pas op latere leeftijd. Voor deze laatste groep wordt de menopauze als mogelijke bijdragende factor gezien. De menopauze vertoont parallellen met de (rol van) de puberteit op jongere leeftijd. Deze periode gaat namelijk gepaard met hormonale veranderingen, veranderingen in lichaamssamenstelling, en veranderingen in de conceptualisatie van ‘vrouw zijn’ (Podfigurina-Stopa et al., 2015).

Anorexia nervosa 

Anorexia nervosa op oudere leeftijd is relatief zeldzaam. Een Europese studie bij de algemene populatie rapporteerde een prevalentie van 0.17% bij vrouwen ouder dan 45 jaar. Data die verzameld werden bij de grootste verwijscentra in het Verenigd Koninkrijk suggereren dat anorexia nervosa bij vrouwen vanaf 50 jaar een chronische en langdurige psychische stoornis is, waarbij de aanvangsleeftijd zich voor het 25ste levensjaar situeert. De herstelpercentages bij deze populatie zijn onbekend. Er bestaat een hoge comorbiditeit met depressie, (ook) bij 50-plussers met AN. Het risico op vroegtijdig overlijden bij anorexia nervosa, is het hoogst bij oudere leeftijdsgroepen (Podfigurina-Stopa et al., 2015). Ondanks de ernstige en chronische aard van deze aandoening, lijkt het merendeel van de patiënten een “normaal” leven te kunnen opbouwen. Uit een 21-jarige follow-upstudie bleek dat 60% van de volwassen patiënten samenleeft met een partner, 68% minstens één kind heeft, en 71% voldoende kan functioneren op het werk (Podfigurina-Stopa et al., 2015).

Boulimia nervosa

Boulimia nervosa zou voorkomen bij 0.21% van de vrouwen vanaf 45-jarige leeftijd. De beperkte literatuur suggereert dat 2/3 van deze groep een verderzetting is van een eetstoornis die op jongere leeftijd ontstond, slechts 1/3 zou zijn aanvang hebben na 40-jarige leeftijd (Podfigurina-Stopa et al., 2015). Als verklaring wordt gewezen naar lichaamsontevredenheid en de waarde die in onze maatschappij gehecht wordt aan jeugdigheid. Lichaamsbeeld en lichaamsontevredenheid blijven min of meer stabiel over verschillende leeftijdsgroepen, maar het belang dat ze spelen in de eigenwaarde kan variëren. Daarnaast kunnen verlieservaringen (overlijden van de partner, echtscheiding) een rol spelen in het ontstaan of herval van de eetstoornis (Podfigurina-Stopa et al., 2015).

Eetbuistoornis

De eetbuistoornis komt het vaakst voor, ook op oudere leeftijd. De prevalentie bij vrouwen vanaf 45 jaar wordt geschat op 0.61%. Ook hier gaat het in het merendeel van de gevallen over stoornissen die op vroegere leeftijd zijn ontstaan, en waarbij er een chronisch verloop is of waarbij de persoon een hervalperiode doormaakt. Hoewel de eetbuistoornis een relatief zeldzame aandoening is, blijken eetbuien vrij frequent voor te komen op oudere leeftijd, waarbij ongeveer 1/10 vrouwen tussen 42 en 55 jaar op regelmatige basis een eetbui heeft. Eetbuien zouden bovendien vaker voorkomen gedurende de menopauze. De gezondheidsimpact van de eetbuistoornis vraagt bijzondere aandacht op oudere leeftijd, gezien de invloed van eetbuien op het cardiovasculair systeem, en de vicieuze cirkel tussen obesitas, depressieve klachten en eetbuien (Podfigurina-Stopa et al., 2015).

Mannen

Eetstoornissen komen ook bij mannen voor doorheen de hele levensloop. Oudere mannen met een eetstoornis zijn extra vatbaar voor stigmatisering, depressie en schaamte over de aandoening. omdat eetstoornissen vaker voorkomen bij vrouwen en op jonge leeftijd, waardoor ze als ‘vrouwelijke’ en ‘jeugdige’ aandoeningen beschouwd worden. Daarnaast is de wetenschappelijke kennis rond deze groep uiterst beperkt, wegens de moeilijkheden om een voldoende grootte steekproef te verzamelen. Er zijn dan ook erg weinig prevalentiecijfers voor eetstoornissen bij deze groep, en de studies verschillen in definiëring. Cijfers moeten dus voorzichtig geïnterpreteerd worden (Reas, 2015).

Verschillende soorten eetstoornissen

Een nationale studie uit de V.S. geeft volgende cijfers: anorexia nervosa komt voor bij 0.01 % van de mannen tussen 45 en 59 jaar, en bij 0.3% van de mannen boven 60 jaar. Voor boulimia nervosa zijn deze cijfers respectievelijk 1.3% en 0.3%. Voor de eetbuistoornis vinden ze een prevalentie van 2.7% bij de leeftijdsgroep 45-59 jaar en 0.9% bij de 60-plussers. Opvallend is wel dat eetbuien (maar niet de eetbuistoornis op zich) vaker lijken voor te komen bij (oudere) mannen dan bij vrouwen, en dat eetbuien en purgeergedrag toegenomen zouden zijn bij mannen boven 45 jaar (Reas, 2015).

Een overzicht van 16 gevalsstudies toont dat de kernsymptomen van eetstoornissen ook voorkomen bij oudere mannen. Het gaat over voedselrestrictie, voedselvermijding, eetrituelen, preoccupatie met gewicht en lichaamsvormen, eetbuien, en compensatiegedrag (waaronder excessief bewegen, wat typischer is voor mannen dan vrouwen). Net zoals bij vrouwen gaat het in het merendeel van de gevallen over stoornissen die op vroegere leeftijd zijn ontstaan, en waarbij er een chronisch verloop is of waarbij de persoon een hervalperiode doormaakt. Premorbide obesitas lijkt net zoals bij jongere leeftijdsgroepen vaker voor te komen bij mannen en is dus een risicofactor voor eetstoornissen bij (oudere) mannen. Verder worden verlieservaringen (overlijden van de partner, echtscheiding), huwelijksproblemen, veranderingen in de financiële situatie of huisvesting en gezondheidsproblemen weerhouden als risicofactoren (Reas, 2015).

Referenties

Podfigurina-Stopa, A., Czyzyk, A., Katulski, K., Smolarczyck, R., Grymowicz, M., Maciejewska-Jeske, M., & Maczekalski, B. (2015). Eating disorders in older woman. Maturitas, 82, 146-152.

Reas, D.L., Stedal, K. (2015). Eating disorders in men aged midlife and beyond. Maturitas, 81, 248-255.