Wat zijn de cijfers in Belgie rond eetstoornissen? De vraag naar de prevalentiecijfers van eetstoornissen is niet altijd simpel of eenduidig te beantwoorden. Prevalenties zijn afhankelijk van de gebruikte methode en de instrumenten en vragenlijsten die in deze studies werden gebruikt. Een screeningvragenlijst is, bijvoorbeeld, geen diagnostisch instrument en geeft geen informatie over het aantal eetstoornisdiagnoses, alleen over de aanwezigheid van signalen of symptomen. Het is dus belangrijk om na te gaan welke instrumenten een studie precies gebruikt om de validiteit van de gerapporteerde prevalenties goed te kunnen inschatten.
van de Belgische vrouwen heeft boulimia nervosa.
ESEMeD, 2003
Er zijn cijfers in België voor eetstoornissen via de ESEMeD studie (European Study of the Epidemiology of Mental Disorders). Dit zijn prevalentiecijfers voor de gediagnosticeerde eetstoornissen. Hieruit blijkt dat 0.96%, 1.0% en 1.40% van de Belgische populatie respectievelijk anorexia nervosa, boulimia nervosa of een eetbuistoornis heeft. Kijkt men enkel naar de Belgische vrouwen dan zijn de percentages, zoals verwacht hoger: 1.84%, 1.88% en 2.18% van de Belgische vrouwen heeft respectievelijk anorexia nervosa, boulimia nervosa of een eetbuistoornis. De resultaten van de ESEMeD studie zijn echter al verouderd: de dataverzameling vond plaats tussen 2001 en 2003, de gegevens zijn dus al 20 jaar oud. We weten niet hoe de prevalenties in tussentijd zijn geëvolueerd.
Vanuit de Gezondheidsenquête en de Voedselconsumptiepeiling zijn er recentere cijfers beschikbaar. Zowel de Gezondheidsenquête als de Voedselconsumptiepeiling gebruiken echter een screeningsinstrument. Deze instrumenten kan je inzetten om snel te kunnen screenen of verder onderzoek nodig is de aanwezigheid van een eetstoornis. Het geeft dus aan wie er een verhoogd risico heeft op een eetstoornis, maar geeft niet aan wie er precies een eetstoornis heeft. De prevalenties binnen onderzoek waarbij de onderzoeker dergelijk screeningsinstrument gebruikt zullen dus typisch hoger liggen dan die uit onderzoek waarbij men a.d.h.v. een klinische interview een diagnose stelt.
Uit de Gezondheidsenquête van 2018 blijkt dat 7.2% van de Belgen at risk is voor een eetstoornis. Deze groep is stabiel gebleven tussen 2013 en 2018, maar wel gestegen in 2021. Zoals verwacht ligt het percentage dat at risk is hoger bij vrouwen en de jongere leeftijdscategorieën. Uit de resultaten van 2021 blijkt dat 18% van de populatie tussen 18 en 29 jaar at risk is voor de ontwikkeling van een eetstoornis. De percentages uit de Voedselconsumptiepeiling zijn lager dan deze uit de Gezondheidsenquête. De resultaten uit de Voedselconsumptiepeiling zijn al wat ouder dan deze uit de Gezondheidsenquête. Daarnaast gebruikr de Voedselconsumptiepeiling een ander screeningsinstrument.
De ESEMeD studie (European Study of the Epidemiology of Mental Disorders) is een populatierepresentatieve studie bij de volwassen bevolking in 6 Europese landen, rond psychische stoornissen waaronder eetstoornissen. Binnen de ESEMeD studie werd een deel van de proefgroep a.d.h.v. een klinisch interview bevraagd over eetstoornissen. Dit wil zeggen dat een professional a.d.h.v. een gestructureerd interview naging of er sprake was van een eetstoornis of niet. Dit geeft een beeld over het voorkomen van de zuivere en gediagnosticeerde eetstoornissen en gaf volgende resultaten voor België:
Totale populatie | Vrouwen | |
Anorexia Nervosa (AN) | 0.96% | 1.84% |
Boulimia Nervosa (BN) | 1.06% | 1.88% |
Eetbuistoornis | 1.40% | 2.18% |
Eetbuien allerlei | 2.62% | 3.4% |
Elke eetstoornis | 3.54% | 5.16% |
Eetstoornissen komen vaker voor bij jonge vrouwen. Dit komt doordat eetstoornissen zich typisch ontwikkelen in de adolescentie en jongvolwassenheid. Hierbij zijn AN en BN de meest gekende eetstoornissen en krijgen typisch heel wat aandacht. Toch is de prevalentie voor de eetbuistoornis hoger.
In de Gezondheidsenquête wordt een screeningsvragenlijst (SCOFF) afgenomen. De SCOFF is een instrument dat o.a. de eerste lijn inzet om snel te kunnen screenen of mensen verder onderzocht moeten worden op de aanwezigheid van een eetstoornis. Het geeft dus aan wie er een verhoogd risico heeft op een eetstoornis, maar geeft niet aan wie er precies een eetstoornis heeft. De prevalenties binnen onderzoek waarbij men dergelijk screeningsinstrument gebruikt zullen dus typisch hoger liggen dan die uit onderzoek waarbij men a.d.h.v. een klinische interview een diagnose stelt.
Opmerking: De data uit 2021 komen uit de COVID-enquête, deelnemers werden anders gerekruteerd dan bij de gewone gezondheidsenquêtes. Het vergelijken van de cijfers voor 2021 met de cijfers uit 2013 en 2018 moet dus met de nodige voorzichtigheid gebeuren.
Gezondheidsenquête –SCOFF | Totale populatie België >15j | BI | Mannen | BI | Vrouwen | BI |
2013 (>15 jaar) | 8.4% | (7.4; 9.3) | 6.4% | (5.2; 7.6) | 10.2% | (8.8; 12.6) |
2018 (>15 jaar) | 7.2% | (6.4; 8.0) | 5.7% | (4.6; 6.8) | 8.6% | (7.5; 9.8) |
2021 (>18 jaar) | 11% | NB | 9% | NB | 13% | NB |
Significante verschillen kan men afleiden door de betrouwbaarheidsintervallen (BI) te vergelijken. Indien de BI’s niet overlappen, zijn de verschillen significant. Een statistisch significant verschil wil echter niet zeggen dat het ook over een klinische significant verschil gaat.
Per leeftijdscategorie geeft dat voor 2013, 2018 en 2021 volgend resultaat:
Leeftijd | 2013 | 2018 | 2021 |
18-29j | 11% | 13% | 18% |
30-49j | 10% | 9% | 14% |
50-64j | 7% | 6% | 8% |
65+ | 5% | 3% | 5% |
De voedselconsumptiepeiling (VCP) is een uitgebreide bevraging van de voedingsgewoonten bij de Belgische bevolking (3-64j). In de meeste recente bevraging uit 2014 werd er binnen de VCP ook gescreend op eetstoornissen a.d.h.v. de Eating Attitudes Test (EAT). Uit de resultaten bleek dat in België 3.7% (BI: [2.8;4.7]) van de populatie at risk is voor een eetstoornis.
Totale populatie tussen 10 en 64j | BI | Mannen | BI | Vrouwen | BI | |
VCP 2014 | 3.7% | (2.8; 4.7) | 3.5% | (2.1; 4.8) | 4.0% | (2.7; 5.4) |
Per leeftijdsgroep zijn de prevalenties:
Leeftijdsgroep | Percentage at risk | Betrouwbaarheidsinterval |
10-13 jaar | 5,0 | (2,7; 7,4) |
14-17 jaar | 5,8 | (3,5; 8,2) |
18-34 jaar | 4,3 | (2,4; 6,2) |
35-50 jaar | 3,7 | (1,7; 5,6) |
51-64 jaar | 2,3 | (0.8; 3.8) |