Eetstoornissen op pediatrie
Dit stappenplan brengt verschillende basiselementen samen bij de aanpak van eetstoornissen op de dienst pediatrie van algemene ziekenhuizen.
Dit stappenplan brengt verschillende basiselementen samen bij de aanpak van eetstoornissen op de dienst pediatrie van algemene ziekenhuizen.
Wat betreft medische opvolging, worden hiernavolgend enkele parameters uit de literatuur kort samengevat. Meer uitgebreide richtlijnen kunnen teruggevonden worden in de MEED-richtlijnen. Tabel 5 geeft, gebaseerd op de MEED-richtlijnen [2], mogelijke interventies bij bepaalde afwijkingen van parameters. Op pediatrie is het aangeraden om frequent, zelfs dagelijks, cardiaal te monitoren (onder meer regelmatig een ECG afnemen, dagelijks hartslag, bloeddruk) [zie fysieke gevolgen hoofdstuk 1 en 2; 47, 52]. De frequentie van cardiale monitoring (voornamelijk ECG) wordt verhoogd indien er een ernstige verstoring van de elektrolyten of een onregelmatige of trage hartslag is (<50 slagen/min) [11, 12]. Ook frequente bloedtesten (volledige bloedtelling, glucose, elektrolyten…) zijn dagelijks tot wekelijks aangeraden [47]. Controleer verder de elektrolyten (ureum, creatinine, natrium en kalium) in het bloed [78]. Een verstoorde elektrolytenhuishouding kan immers levensbedreigend zijn. Alertheid voor dehydratatie is daarnaast ook belangrijk. Uitdroging kan snel leiden tot een medische crisis door verminderde bloedsomloop en nierfalen. Daarom is het belangrijk dat alle patiënten nauwkeurig getest worden op uitdrogingsverschijnselen. Sommige patiënten drinken extreem veel water, bijvoorbeeld om hun gewicht te manipuleren bij een weegmoment. Dit kan leiden tot een tekort aan natrium en een verdunning van het bloed [11, 79]. In eerste instantie wordt de vochtinname bij deze patiënten beperkt [14]. Hoe vaak en wanneer de parameters nagekeken worden, is afhankelijk per ziekenhuis en richtlijn. Het is vooral belangrijk dat er vaste afspraken rond bestaan.
Controleer of meet | Aandachtspunten | Wanneer bezorgd zijn/welke assessment nodig | Specifieke aanpak |
---|---|---|---|
Hartslag | • Bradycardie • Posturale tachycardie | • <40 slagen per minuut (bpm) in rust • Symptomatische posturale tachycardie | • Voeding • Monitor ECG |
ECG (vooral bij bradycardie, bij start en opvolging van bepaalde psychofarmaca (*), of een andere complicatie van het cardiovasculaire systeem) | • Andere oorzaak voor bradycardie (bv. atrioventriculair blok) • Aritmie • Controleer QTc-interval • Controleer elektrolyten • Check geneesmiddelen (bepaalde psychofarmaca1 geven QTc verlenging) | • Verlengde QTc • Hartslag <40bpm • Aritmie geassocieerd met ondervoeding en/of elektrolytstoornissen | • Voeding en correctie van elektrolytenafwijkingen • Verhoogde QTc: bedrust • bespreken met cardioloog; medicatie voor aritmie of bradycardie zal waarschijnlijk niet helpen |
Bloeddruk | Zie Tabel risico-inschatting (bijlage 7) | • Systolische bloeddruk <90 mmHg (bij 18+) of <0,4de percentiel (bij -18) voor de leeftijd en geslacht • Syncope | • Voeding en rust tot posturale hypotensie verbetert • Echocardiogram waarschijnlijk abnormaal bij ondervoeding |
Hypothermie | Lichaamstemperatuur | <35,5°C | • Voeding • Dekens (ook sokken, warm ondergoed*), kan reddingsdeken nodig hebben |
Dehydratatie | Hypotensie en bradycardie, gewoonlijk te wijten aan ondervoeding | Weigering van vloeistof, Tekenen van uitdroging | • Orale rehydratieoplossing, oraal of via een nasogastrische sonde, tenzij er sprake is van hypovolemie (zie onder) • Pas op met het geven van vochtbolussen, tenzij er sprake is van hypovolemie – risico dat de pompfunctie van het hart onder druk komt te staan of op • Controleer elektrolyten en nierfunctie |
Hypovolemie (laag circulerend bloedvolume) | Tachycardie of onaangepaste normale hartslag bij ondervoede personen • Hypotensie • Verlengde capillaire refill-tijd | • Beoordeling door een gespecialiseerde/ervaren (kinder)arts • Normale zoutoplossing (NaCl 0,9%) 10ml/kg bolus (over 1u), dan opnieuw bekijken en onderhoud-infuus (glucose-infuus met elektrolyten)* • Indien intraveneuze vloeistoffen worden gebruikt, moet dit gewoonlijk een normale zoutoplossing met toegevoegd KCl zijn, met toegevoegde elektrolyten, bv. fosfaat, indien nodig, Sluit andere oorzaken van hypovolemie uit, bv. intercurrente sepsis | |
Andere kenmerken van ernstige ondervoeding | Doorligwonden | • Voeding • Vraag advies aan een wondzorgspecialist • Mijd langdurige bedrust; adviseer afwisseling • Gebruik een speciale matras en kussen | |
Tekenen van braken of misbruik van laxeermiddelen | • Laag kaliumgehalte • Metabole alkalose of acidose • Tandglazuurerosie • Gezwollen speekselklieren • Eelt op vingers | • Hypokaliëmie (zie volgende) • Ongecontroleerd braken met risico op scheuren in slokdarm- of andere ingewanden | (in residentiële setting) Gespecialiseerde verpleegkundige ondersteuning en toezicht om braken te voorkomen |
Hypokaliëmie | • Waarschijnlijk te wijten aan purgeergedrag • Let op: een normale elektrolytenspiegel sluit medisch risico niet uit | • <3,0mmol/L • Win medisch/ pediatrisch advies in • Overweeg opname en hartbewaking | • Corrigeer kaliumwaarden: geef orale supplementen (bv. ultra K siroop) buiten het eetmoment2 (*) • overweeg in eerste instantie IV indien <2,5mmol/L (orale supplementen kunnen nog worden uitgebraakt) • pas op voor hyperkaliëmie • ECG controleren |
Hyponatriëmie | • Overweeg water loading (excessief drinken om de gewichtsmeting te manipuleren of honger niet te voelen…) • medicatie, zoals SSRI’s, en diuretica • Bepaal de osmolaliteit van de urine | • Overweeg opname • Win medisch/ pediatrisch advies in | • Gespecialiseerde verpleegkundige supervisie om water loading te voorkomen • IV correctie, ga voorzichtig te werk • Herzie medicatie indien nodig |
Andere afwijkingen in de elektrolyten | • Controleer fosfaat/fosfor • magnesium • calcium • Denk aan het refeeding syndroom | Volg de richtlijnen rond hervoeden | Zie beslisboom rond hervoeding |
Hypoglycemie | Bloedglucose door middel van een vingerprik en een veneus bloedmonster, Ketonen in urine of bloed | Komt voor bij zeer ernstige vermagering door lage glycogeenvoorraden, meestal vergezeld van ketonen | • Controleer op bijkomende (b.v. sepsis) of alternatieve diagnoses (bv. ziekte van Addison, insulinemisbruik) • Indien symptomatisch en wakker: geef eerst snelle suikers via voedsel zoals appelsap of druivensuiker, gevolgd door complexe koolhydraten of eventueel sondevoeding (*) • Indien symptomatisch en bewustzijnsverlies (bv. coma): geef IV glucose. |
Risico’s voor of bescherming van mentale gezondheid/familie | • Suïciderisico • Zelfverwondend gedrag • Overschrijding draagkracht familie | • Dringende psychosociale evaluatie • Opname kan nodig zijn voor bescherming en diagnostiek | • Start dringende psychologische/psychiatrische behandeling (bv. in samenwerking met andere dienst of zorgaanbod in de regio)(*) |
Bij het managen van medische risico’s op een pediatrieafdeling is het hervoeden van het kind of de jongere het belangrijkste doel. Het opnieuw innemen van voedingsstoffen na een langere periode van restrictief eten, kan mogelijk verschillende lichamelijke effecten uitlokken. Hieronder worden deze lichamelijke klachten en risico’s verder toegelicht.
Het refeeding syndroom is een complexe biologische reactie op een toegenomen voedselinname (oraal, enteraal of parenteraal) na een belangrijk voedseltekort gedurende een tijd [42]. Een kleine minderheid van de ondervoede patiënten (schatting van 14 %) ondervindt deze metabole en klinische veranderingen wanneer hij/zij veel te snel hervoed (te veel calorie-inname) wordt. Dit treedt meestal binnen de 3 of 4 dagen na de start van hervoeding op, maar kan ook na een week tot 14 dagen optreden [42, 70]. De hoofdkenmerken zijn hypofosfatemie met geassocieerde elektrolytenstoornissen, en het dysfunctioneren van meerdere organen [9]. Dit syndroom is levensbedreigend waardoor behandelaars er steeds rekening mee dienen te houden bij herstel van een eetstoornis, in het bijzonder gedurende de eerste weken van het hervoeden.
Kort samengevat vindt het refeeding syndroom plaats wanneer de patiënt terug meer koolhydraten inneemt en verbruikt, waardoor insuline vrijkomt die een snelle opname van kalium, fosfaat en magnesium in de cellen stimuleert voor de stofwisseling van glucose. Dit komt bovenop de reeds lage voorraden van deze elektrolyten bij ondervoede patiënten. Er ontstaat dus snel een tekort aan deze elektrolyten, wat een belasting vormt voor het hart, dat vaak reeds verzwakt is. De gevolgen kunnen dan ook dodelijk zijn. Bovendien kan de insuline een hypoglycemie uitlokken.
Hoewel elk individu het refeeding syndroom kan krijgen na een belangrijk gewichtsverlies, of na 5 of meer dagen restrictief gegeten te hebben, is het risico groter naarmate de hoeveelheid van gewichtsverlies groter is, en naarmate de recente voedselinname kleiner is. Risicofactoren en een kader voor risico-inschatting voor het refeeding syndroom, kan je hieronder terugvinden [9, 42, 47, 90, 91]:
De MEED richtlijn geeft volgende risicofactoren voor een hoog risico, en hun aanpak [2] (Tabel 6)
Klinische verschijning | Hoog risico bij | Aanpak |
---|---|---|
Extreem laag gewicht | • %BMI < 70% • BMI < 13 | Voorzichtig hervoeden |
Aanhoudend lage voedselinname | Weinig of geen voedselinname gedurende > 4 dagen | Voorzichtig hervoeden |
Verstoorde elektrolyten | Lage kalium, fosfor, magnesium | Waarden 2x/dag checken en aanvullen indien nodig |
Laag aantal witte bloedcellen | < 3.8 (miljard per liter bloed) of bij neutrofielen < 1.0 x 109/L of (*) | Monitoren (ook i.k.v. infectierisico) |
Risico op te weinig Vitamine B1(thiamine) De precieze behoefte aan vit. B1 is niet bekend. | Lage vit B1 en andere vitamines | Orale thiamine; en multivitamines3. |
Medische comorbiditeiten en/of complicaties | Infectie, bv. longontsteking, hartaandoening, leveraandoening, alcohol- en drugsgebruik, andere ernstige ziekte | Moet worden besproken met een medische eenheid voor acute zorg. Opname op een afdeling voor verhoogde of intensieve zorg moet worden overwogen als de patiënt een ernstige comorbiditeit heeft. Voorzichtigheid hervoeden |
Andere factoren om in rekening te brengen zijn de snelheid van gewichtsverlies (bv. 15% in 3 à 6 maanden), gebruik/misbruik van medicatie (insuline, maagzuurremmers, diuretica, laxativa, vermageringspillen, druggebruik (bv. XTC)) en ingrijpende medische behandelingen zoals chemotherapie [91].
Het belangrijkste aspect bij het voorkomen en behandelen van het refeeding syndroom is diegenen die risico lopen te herkennen. Daarom is het belangrijk dat zowel hulpverleners als de patiënt de symptomen en risicofactoren van het refeeding syndroom herkennen [42, 91]. Voor de patiënt en zijn familie is psycho-educatie over het refeeding syndroom en zijn mogelijke signalen dan ook zinvol [47]. In Tabel 6 staan de klinische kenmerken en de laboratoriumwaarden van het refeeding syndroom weergegeven.
Opmerking: Niet alle kenmerken hoeven aanwezig te zijn. |
1. Ernstig lage elektrolytenconcentraties: • Kalium <2,5 mmol/L • Fosfaat <0,32mmol/L • Magnesium <0,5mmol/L |
2. Perifeer of diffuus oedeem of acute overbelasting van de vochtcirculatie |
3. Verstoring van de orgaanfunctie met inbegrip van ademhalingsfalen, hartfalen of longoedeem, verhoogde levertransaminasen |
Medische tips voor zorgverstrekkers voor en tijdens het hervoeden worden hieronder opgelijst (vrije vertaling uit [2, 15, 47, 48]) in het kader. De informatie is voornamelijk gericht op de kinderartsen.
Check de serum elektrolyten (natrium, kalium, fosfor en magnesium) en glucose voor de aanvang van het hervoeden. Let wel dat deze waarden normaal kunnen zijn voor de start van het hervoeden en 3 tot 7 dagen na het hervoeden op hun laagste kunnen zijn. Het is niet nodig deze te corrigeren voor het hervoeden, aangezien dit mits monitoring simultaan kan gebeuren tijdens de hervoedingsfase.
Uit de praktijk – hypokaliemie
Kaliumwaarde | Suppletie (bv. Ultra-K® = kaliumgluconaat; 4680mg/15ml (= 20meqK ionen) en opvolging |
---|---|
3.0 mmol/L < x < 3.5 mmol/L | • 10-20 mEq, 2 – 4 keer/ dag • Controle na 3 à 4 dagen |
2,5 mmol/L ≤ x ≤ 3.0 mmol/L | • 20 mEq, 4 keer/ dag • Controle na 3 à 4 dagen |
x < 2,5 mmol/L | • Snelle orale toediening • 40 mEq, 3 – 4 keer/ dag • Dagelijkse bloedname |
Uitgesproken symptomen op gelijk welke kaliëmie | IV substitutie (kaliumchloride of kaliumfosfaat) |
Uit de praktijk – supplementen
Patiënten met Anorexia Nervosa hebben vaak een tekorten aan vitamines en mineralen dewelke herstellen bij normaliseren van het voedingspatroon.
Leeftijd | Normaal fosfaatniveau |
---|---|
3-10 jaar | 1,2-1,8 mmol/L |
10-15 jaar | 1,1-1,75 mmol/L |
>15 jaar | 0,8 – 1,45 mmol/L |
Uit de praktijk: bij ernstige oedemen kan eventueel een zoutarm dieet worden gestart om het oedeem sneller te doen afnemen.
Bovenstaand werden de voornaamste richtlijnen voor medische stabilisatie tijdens de opname op pediatrie besproken. Patiënten op pediatrie zijn echter vaak helemaal niet gemotiveerd tot herstel, waardoor het hervoeden een heel lastige klus is en opnieuw tot machteloosheid bij de hulpverleners kan leiden. Ook hier is het dus van belang om de doelstelling te specifiëren naar de patiënt toe. Op pediatrie zijn patiënten vaak niet klaar om naar herstel toe te werken (bv. eetstoornis ‘afstaan’) maar kunnen ze wel akkoord gaan met doelen als ‘niet sterven’ of ‘uit de gevaren van de eetstoornis geraken’, of ‘geen blijvende letsels oplopen door de eeststoornis’. Zo kan geprobeerd worden o mtot een gemeenschappelijke doelstelling te komen met de patiënt. In hoofdstuk 6 worden suggesties omtrent het werken aan motivatie tot herstel beschreven met aandacht voor zowel motivationele moeilijkheden bij de patiënt als de zorgverstrekkers. In hoofdstuk 5 lees je meer over de concrete aanpak voor het herstel van eetgedrag en gewicht.