Follow-up

De uitkomst van de behandeling is grotendeels afhankelijk van de therapietrouw van de patiënt. Alle patiënten hebben levenslange follow-up nodig na bariatrische chirurgie. Follow-up op de langere termijn dient te bestaan uit medische, voedingskundige, bewegings-, en psychologische nazorg. Intensieve nabehandeling met reguliere follow-up leidt op lange termijn tot aantoonbaar betere gewichtsuitkomsten in vergelijking met onregelmatige follow-up. Verder blijft het  belangrijk om niet enkel het postoperatieve gewicht, maar ook de mentale, metabole, bewegings- en voedingsstatus evenals het klinische verloop van comorbiditeit en kwaliteit van leven te controleren.

De eerste twee jaar na de operatie is frequente follow-up (na 1, 3, 6, 12 en 18 maanden) door verschillende disciplines aanbevolen. Ook nadien blijft jaarlijkse opvolging noodzakelijk, of frequenter naargelang de behoefte van de patiënt en de eventueel optredende complicaties. De klinische diëtist maakt aan de hand van een korte voedingsanamnese een inschatting van hoe de patiënt de leefstijlveranderingen doorvoert en ervaart, beantwoordt voedingsvragen van de patiënt en bespreekt mogelijke complicaties en voedingstekorten. Voor verdere begeleiding op de lange termijn kan de overgang van de klinische diëtist naar de (gespecialiseerde) ambulante diëtist gemaakt worden.

Gewichtsevolutie

Net zoals bij de evaluatie van de traditionele aanpak zijn ook na bariatrische chirurgie de wijzigingen in leefstijl een belangrijkere parameter dan de absolute gewichtsreductie. De stabiliteit van de gedragsveranderingen en het welbevinden geven indicaties voor behandelsucces. Er wordt dan ook geadviseerd om niet te focussen op gewichtsverlies. De stabiliteit van het bekomen gewicht op de lange termijn is wel een belangrijke parameter voor succes, omdat dit wijst op een stabiele gedragsverandering. 

Gewichtsreductie na bariatrische chirurgie kan uitgedrukt worden in absoluut gewichtsverlies, absoluut BMI-verlies, percentage BMI-verlies (%BMIL) en percentage verlies van overgewicht (%EWL, excess weight loss). Het verschil tussen het actueel gewicht en het ideaal gewicht is het teveel aan gewicht (excess weight). Het aantal verloren kilo’s gedeeld door het teveel aan gewicht geeft het percentage EWL. Het wordt afgeraden om gewichtsreductie enkel in kilo’s uit te drukken, zonder het startgewicht mee te geven. Patiënten met extreem overgewicht zullen namelijk eerder een flink aantal kilo’s afvallen dan patiënten met slechts matig overgewicht.

Succesvol gewichtsverlies na bariatrische chirurgie wordt onder andere beschreven als een verlies van 50% tot 75% van het teveel aan lichaamsgewicht (%EWL), verlies van 20% tot 30% van het oorspronkelijk lichaamsgewicht of het bereiken van een BMI lager dan 35 [bron]. Internationaal is er echter geen consensus . Deze criteria worden wel vaak gebruikt, maar houden geen rekening met het uiteindelijke doel van de operatie: verbetering van de levenskwaliteit en  genezing van de comorbiditeit(en). Bovendien bestaat het lichaamsgewicht uit de optelsom van skelet, spieren, vocht, en andere lichaamscomponenten. Het gewichtscriterium houdt geen rekening met toename in spiermassa ten gevolge van fysieke training, wat gepaard gaat een met kleinere reductie in lichaamsgewicht. Evolutie in de buikomtrek vormt hier een beter alternatief. 

Een stabiel gewicht betekent niet een vast getal op de weegschaal, maar bestrijkt een range van enkel kilo’s. Het is normaal dat er kleine fluctuaties in het gewicht bestaan door o. m. dagdagelijkse schommelingen in hormonen, spijsvertering en waterhuishouding. Een gewichtstoename kan dan geïdentificeerd worden als een gewicht dat toegenomen is buiten het gewichtsstabiele bereik.

De diëtist volgt het gewicht en de buikomtrek van de patiënt op bij de follow-up door de patiënt op een neutrale manier te wegen en de buikomtrek te meten zonder er commentaren of non-verbale signalen bij te geven (zie Visie op de patiënt met overgewicht).

De eerste maanden na de ingreep ervaren de meeste patiënten een zogenaamde “honeymoon fase” van snel gewichtsverlies en euforie. Ze hebben weinig honger, eten erg kleine hoeveelheden voedsel en afvallen lijkt vanzelf te gaan. Bij gewichtsverlies is het van belang dat de diëtist vooral de leefstijlaanpassingen van de patiënt bekrachtigt eerder dan de nadruk te leggen op de behaalde gewichtsreductie. 

Een vijfde tot een derde van de patiënten zou na bariatrische chirurgie er echter niet in slagen om succesvol gewichtsverlies te bereiken. Anderzijds neemt na verloop van tijd (na de zogenaamde “honeymoon” fase) het hongergevoel opnieuw toe en kan het voor patiënten moeilijker worden om op het juiste spoor te blijven. Een hernieuwde toename van 20-25% van het verloren gewicht kan optreden over een periode van tien jaar na de operatie. Een degelijke follow-up om patiënten postoperatief te begeleiden is dan ook noodzakelijk. De diëtist vraagt dan aan de patiënt wat zou kunnen bijgedragen hebben tot de gewichtstoename (bijv. levensgebeurtenissen, stressoren, positieve of negatieve ervaringen, verandering in gezondheid of medicatie, eetgedrag). Meestal is de gewichtstoename (of het gebrek aan gewichtsverlies) gerelateerd aan voedingsadviezen die niet goed worden opgevolgd. Sommige patiënten eten en drinken onbewust meer na verloop van tijd.  Er kan echter ook sprake zijn van een medische complicatie. Een beschuldigende attitude is bijgevolg te vermijden. De diëtist voert alleszins een grondige voedingsanamnese uit om vast te stellen waar het probleem zich precies situeert, met een open, geïnteresseerde houding. Vervolgens kan de diëtist uitleg en advies geven, gebruik makende van motiverende gesprekstechnieken (zie Motivatie).Bijkomende multidisciplinaire diagnostiek (chirurg, bewegingsdeskundige of kinesitherapeut, psycholoog) kan wenselijk zijn. 

Nutritionele tekorten

Bariatrische chirurgie kan leiden tot nutritionele tekorten, zowel op korte als op lange termijn, en zelfs wanneer standaarddosissen van vitamine- en mineralensupplementen worden genomen. De aard en de ernst van de voedingstekorten varieert naargelang het type operatie. Zo zal een maagband of een sleeve gastrectomie niet leiden tot een verminderde opname van voedingsstoffen, maar kunnen er wel tekorten ontstaan door een kleinere voedselinname, onevenwichtige voedingskeuzes of een eentonig eetpatroon. Vergeleken met de maagband zouden er meer voedingsmiddelen verdragen worden bij de sleeve gastrectomie en kunnen er dus minder tekorten ontstaan. De gastric bypass en in nog extremere mate de biliopancreatische diversie met duodenale switch (Scopinaro) leiden wel tot een verminderde opname van voedingsstoffen. Bij dit type operaties is het risico op nutritionele tekorten dus groter. Bij elk type bariatrische ingreep zijn nutritionele tekorten echter frequent. Deze tekorten kunnen zich bovendien langzaam ontwikkelen en pas jaren na de ingreep merkbaar worden. Patiënten moeten dus levenslang opgevolgd worden.

Na bariatrische chirurgie is het dan ook belangrijk dat op verschillende momenten (na 3, 6, 12, 18, 24 maanden en vervolgens jaarlijks) een bilan wordt gemaakt om zicht te krijgen op mogelijke nutritionele tekorten. Sommige auteurs stellen zelfs een eerste bilan voor 4 weken na de operatie. Nauwe samenwerking met en opvolging door de huisarts is aangewezen. Ook in geval van (te) snel gewichtsverlies moet speciale aandacht besteed worden aan mogelijke tekorten, zoals vitaminetekort, eiwittekort of een tekort aan andere micronutriënten evenals mogelijke elektrolytenstoornissen.

Macronutriënten

Na bariatrische chirurgie is een eiwittekort het meest voorkomend. Malabsorptieve procedures verhogen het risico op een eiwittekort aangezien deze het jejunum en ileum, waar eiwitten worden geabsorbeerd, omzeilen. Dit is vooral het geval bij de biliopancreatische diversie met duodenale switch. Bij vijf procent van deze patiënten zou zelfs een ernstige eiwitdeficiëntie ontstaan ondanks een eiwitrijk dieet. Ook restrictieve procedures kunnen echter leiden tot een eiwittekort omwille van een substantieel kleinere voedselinname. Een eiwittekort is een mogelijke ernstige complicatie van bariatrische chirurgie. Het is dan ook van groot belang dat de patiënt postoperatief de juiste supplementen gebruikt en een eiwitrijk dieet volgt. Er wordt aanbevolen om dagelijks 60 tot 120 gram eiwit op te nemen. Veel patiënten moeten nauw samenwerken met de diëtist om nog maar aan 60 gram per dag te komen. Nauwe samenwerking met en opvolging door de huisarts is aangewezen indien er sprake is van een (mogelijk) eiwittekort.

Micronutriënten

Een ijzertekort is een van de meest voorkomende nutritionele problemen na bariatrische chirurgie, wat kan leiden tot bloedarmoede. Zeker na een gastric bypass is het risico zeer groot: een derde tot de helft van deze patiënten zou een ijzertekort ontwikkelen één tot vier jaar na de ingreep. In geval van een duodenale switch neemt de prevalentie zelfs nog toe. De aanwezigheid van anemie zonder bewijs van bloedverlies moet dan ook geëvalueerd worden in termen van voedingstekorten gedurende de late postoperatieve periode.

Ook calcium- en vitamine D-tekorten zouden frequent optreden na bariatrische ingrepen, vooral bij procedures met een malabsorptieve component. Op de lange termijn leidt dit tot osteoporose en een verhoogd risico op fracturen.In combinatie met een tekort aan vitamine D kan dit zich onder meer uiten in spierzwakte en –krampen.

Een vitamine B12-tekort is eveneens een goed omschreven nutritioneel tekort na bariatrische chirurgie. Dit tekort kan zich uiten in neurologische symptomen. Aangezien het menselijk lichaam een substantiële hoeveelheid vitamine B12 kan opslaan, treedt dit tekort vooral op meerdere jaren na de bariatrische ingreep. Zo treedt dit tekort in de eerste twaalf maanden na een gastric bypass slechts op bij minder dan vijf procent van de patiënten, maar stijgt dit naar een derde van de patiënten drie jaar na de ingreep en zelfs tot meer dan zestig procent vijf jaar of meer na de ingreep. Het tekort kan dus pas klinisch relevant worden jaren na de operatie. Bij restrictieve ingrepen treedt een tekort in vitamine B12 meestal niet op.

Een thiaminetekort (vitamine B1) is een belangrijke nutritionele complicatie. Dit zou vaak voorkomen na gastric bypass, tot bij 49% van de patiënten. Een tekort kan, hoewel zeldzaam, leiden tot het bariatrisch beriberisyndroom, waarbij het hart- en vaatstelsel kan worden aangetast of neurologische symptomen optreden.

EEen tekort aan foliumzuur (vitamine B9) is minder frequent na bariatrische chirurgie, hoewel dit bij een biliopancreatische diversie en duodenale switch toch regelmatig zou voorkomen in de eerste twee jaar postoperatief. Een tekort aan foliumzuur kan gepaard gaan met bloedarmoede.Verstoorde foliumzuurspiegels na bariatrische chirurgie kunnen wijzen op overmatige bacteriële groei in de dunne darm, een darmstoornis die vaak voorkomt na bariatrische chirurgie. Veranderde bacterieflora kan optreden door het hoge aanbod van onverteerde nutriënten in het colon. Daarnaast is foliumzuur belangrijk in het kader van een zwangerschap om neurale buisdefecten te voorkomen. Vrouwen die na bariatrische chirurgie zwanger wensen te worden evenals alle vrouwen van vruchtbare leeftijd, nemen best foliumzuursupplementen.

Ook tekorten op vlak van andere micronutriënten zijn mogelijk, waaronder een tekort aan vitamine A, K, E en C, magnesium, selenium. Tekorten op dit vlak zijn echter minder frequent of gaan zelden met klinische symptomen gepaard na bariatrische chirurgie. Het is wel van belang de aanwezige tekorten op te sporen en te behandelen.

Lichamelijke symptomen die kunen wijzen op een tekort in micronutriënten

SymptomenVermoedelijk tekort
Veranderingen aan huid en slijmvliezen

Cardiomyopathie en hartfalen

Bloedarmoede

Spierpijn en spierkrampen

Skeletpijn

Neurologische symptomen

Symptomen in het gezichtsvermogen
Alle B-vitamines, vitamine A,C,E en zink

Selenium, vitamine D

Ijzer, vit. B12, foliumzuur, koper

Vitamine D, selenium

Vitamine D

Vitamine B1, B3, B12, koper, foiumzuur, vit. E

Vitamine, A, E


Er bestaat weinig informatie over de fysiologische vereisten ter preventie van een tekort aan micronutriënten na bariatrische chirurgie. Het wordt aanbevolen om onmiddellijk te starten met suppletie die specifiek gericht is op bariatrische patiënten en dit klinisch op te volgen. De precieze hoeveelheid van de supplementen verschilt tussen de richtlijnen. Algemeen wordt aanbevolen dat patiënten dagelijks een comprehensieve tablet innemen die vitaminen en mineralen bevat (met ijzer, foliumzuur en thiamine). Voor patiënten met een gastric bypass of sleeve gastrectomie, dient de dosis verhoogd te worden. Daarnaast dient dagelijks een calcium- (1200 tot 1500 mg) en vitamine D- (minstens 3000 internationale units) supplement toegediend te worden. Patiënten met een gastric bypass en sleeve gastrectomie dienen ook standaard vitamine B12-supplementen in te nemen en hun totale ijzertoediening zou 45 tot 60 mg moeten omvatten via multivitaminen en additionele supplementen. Sommige auteurs formuleren aanbevelingen in verhouding tot de Aanbevolen Dagelijkse Hoeveelheid van verschillende vitaminen en mineralen, dit voor de verschillende bariatrische  ingrepen. 

Verstoord voedingspatroon en complicaties

Misselijkheid en braken

Misselijkheid en braken komen vaak voor na bariatrische chirurgie. Meteen na de operatie is dit meestal gerelateerd aan anesthesie, analgetica en/of een operatieve trauma aan het maag-darmkanaal. Nadien is het in de meeste gevallen een gevolg van dysfunctionele eetgewoonten zoals te veel eten, te snel eten of onvoldoende kauwen. Veelvuldig braken een achttal weken na de operatie kan echter ook een gevolg zijn van stenose of anastomotische vernauwing na een sleeve gastrectomie of gastric bypass. Door het braken kunnen dan metabole afwijkingen ontstaan zoals elektrolytenstoornissen en afwijkingen in het zuur-base-evenwicht. Het kan leiden tot een thiaminetekort en dehydratatie. Ook kan het leiden tot hartkloppingen, duizeligheid, zwaktegevoel, een daling van de bloeddruk, zweten en neiging tot collaps (flauwvallen). Het is dan ook van belang hier met spoed op te reageren. Patiënten worden er best aan herinnerd zich niet te haasten door de postoperatieve transitiefasen, langzaam te eten, goed te kauwen, eten en drinken te scheiden en zich te houden aan de aanbevolen portiegroottes.

Sommige patiënten ervaren ‘plugging’, waarbij ze braken als gevolg van een te vol gevoel of van het gevoel dat hun eten is blijven steken in het bovenste gedeelte van hun spijsverteringskanaal. Sommige patiënten zullen het braken zelf uitlokken. Meestal is dit om het ongemak dat geassocieerd gaat met overeten weg te nemen eerder dan om gewichtsverlies te bevorderen. ‘Plugging’ komt vaak voor in de eerste zes maanden na de ingreep en kan veroorzaakt worden door te snel te eten, niet genoeg op het voedsel te kauwen of te veel te eten.

Verstoorde stoelgang

Na bariatrische chirurgie kan de stoelgang verstoord geraken. Bij constipatieklachten is het belangrijk om na te gaan of de patiënt een gereduceerde frequentie of volume van stoelgang ten gevolge van een gereduceerde voedselinname verwart met constipatie. De diëtist moedigt een adequate vochtopname aan (1.5 liter per dag), een vezelrijke voeding en voldoende beweging. Indien nodig kan een vezelsupplement gebruikt worden mits correct gebruik.

Indien er sprake is van diarree is het belangrijk om na te gaan of er sprake is van een dumpingsyndroom (zie volgende alinea). Daarnaast kan het ook gaan om een voorbijgaand postoperatief symptoom.

Bij hardnekkige stoelgangproblemen moet verwezen worden naar de arts, gezien het kan wijzen op chirurgische complicaties.

Dumping

In geval van een gastric bypass kunnen dumpingklachten ontstaan. Dumping, ook wel snelle maaglediging genoemd, ontstaat omdat voedsel te snel van de maag overgaat naar de dunne darm bij gebrek aan de pylorische klep. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen vroege en late dumping. Vroege dumping treedt op binnen tien tot dertig minuten na de maaltijd. Het omvat klachten zoals duizeligheid, zweten, krampen, misselijkheid, braken, een opgezet gevoel en diarree. Dit komt omdat het voedsel o.i.v. de zwaartekracht meteen in de dunne darm terecht komt. De glucose trekt vocht aan met een bloeddrukval tot gevolg.,. Late dumping treedt op één tot drie uur na de maaltijd.  Het ontstaat door een acuut stijgende bloedglucosespiegel direct na de maaltijd met een hoge insulinespiegel als reactie. De afgifte van insuline houdt echter nog een tijdje aan met een hypoglycemie als gevolg. Symptomen zijn o.a. duizeligheid, zweten, een flauw gevoel en hartkloppingen.

Het dumpingsyndroom zou optreden bij 70% tot 85% van de patiënten die een gastric bypass ondergingen. Late dumping zou optreden bij een vierde van de patiënten die vroege dumpingklachten ervaren. In de meeste gevallen zijn dumpingklachten te verhelpen met het volgen van de voedingsadviezen, waardoor deze symptomen patiënten ook kunnen helpen om gepaste voedselkeuzes te maken. Bij andere patiënten zijn deze klachten hardnekkiger.

Indien de patiënt dumpingklachten heeft, benadrukt de diëtist het belang van frequente, kleine maaltijden zonder vocht en met oplosbare vezels die de maaglediging vertragen. Energiedichte voeding en drank wordt ontraden, vocht een half uur voor of na de maaltijd is wel toegestaan. De inname van complexe koolhydraten, is eveneens aan te raden.

Eetstoornissen

Hoewel eetbuien fysiek soms niet meer mogelijk zijn na bariatrische chirurgie, kan een ander aspect van de pathologie aanwezig blijven of opduiken na de operatie. Specifiek blijkt het subjectieve gevoel van controleverlies over eten een belangrijke indicator te zijn van eetproblemen na de ingreep. Het gevoel van controleverlies is klinisch belangrijk, onafhankelijk van de hoeveelheid voedsel die wordt gegeten. Het betekent meestal dat er een hoger percentage van vet en koolhydraten wordt ingenomen, en subjectieve eetbuien (controleverlies zonder grote hoeveelheid voedsel te eten) voorspellen eetstoornissen en andere psychologische stoornissen op een gelijkaardige manier dan objectieve eetbuien (controleverlies waarbij een grote hoeveelheid voedsel gegeten wordt). Postoperatief blijkt een gevoel van controleverlies vaak voor te komen en voorspelt het minder gewichtsverlies en een slechter psychosociaal functioneren één tot twee jaar na de operatie. In de follow-up wordt hier dus best standaard naar gevraagd, zeker indien er reeds voor de operatie sprake was van een gevoel van controleverlies, al dan niet met aanwezigheid van objectieve eetbuien.

Hoewel eetbuien fysiek soms niet meer mogelijk zijn na bariatrische chirurgie, kan een ander aspect van de pathologie aanwezig blijven of opduiken na de operatie. Specifiek blijkt het subjectieve gevoel van controleverlies over eten een belangrijke indicator te zijn van eetproblemen na de ingreep. Het gevoel van controleverlies is klinisch belangrijk, onafhankelijk van de hoeveelheid voedsel die wordt gegeten. Het betekent meestal dat er een hoger percentage van vet en koolhydraten wordt ingenomen, en subjectieve eetbuien (controleverlies zonder grote hoeveelheid voedsel te eten) voorspellen eetstoornissen en andere psychologische stoornissen op een gelijkaardige manier dan objectieve eetbuien (controleverlies waarbij een grote hoeveelheid voedsel gegeten wordt). Postoperatief blijkt een gevoel van controleverlies vaak voor te komen en voorspelt het minder gewichtsverlies en een slechter psychosociaal functioneren één tot twee jaar na de operatie. In de follow-up wordt hier dus best standaard naar gevraagd, zeker indien er reeds voor de operatie sprake was van een gevoel van controleverlies, met al dan niet de aanwezigheid van objectieve eetbuien. Er bestaan echter geen richtlijnen om te bepalen wanneer een persoon te snel afvalt.

Alcoholgebruik

Alcohol bevat niet alleen veel ‘lege calorieën’, maar kan gevaarlijk zijn na operaties die malabsorptie van nutriënten veroorzaakt, zoals de gastric bypass. De mogelijkheid van het lichaam om alcohol te verwerken verandert in dat geval, wat leidt tot sneller dronken worden. Dit betekent dat men sneller een alcoholvergiftiging kan oplopen en ook gemakkelijker afhankelijk wordt van alcohol. Welke hoeveelheden alcohol postoperatief veilig zijn, moet nog onderzocht worden. Er wordt dan ook aangeraden om zich zoveel mogelijk te onthouden van alcohol en gebruik tot een minimum te beperken.

Na bariatrische chirurgie is er een verhoogd risico op het ontwikkelen van alcoholproblemen. Uit onderzoek blijkt dat de alcoholconsumptie daalt of stopt onmiddellijk na de ingreep, maar vaak weer toeneemt na verloop van tijd, met name 2 jaar na de operatie. Preoperatieve alcoholproblemen maar ook niet-problematisch regelmatig alcoholgebruik vergroten onafhankelijk van elkaar de kans op postoperatieve alcoholproblemen. Het is belangrijk patiënten te waarschuwen voor het verhoogde risico op de onwtikkeling van een alcoholprobleem na bariatrische chirurgie, en hen te wijzen op de andere verwerking door het lichaam waardoor alcohol extra verslavend wordt.

Medische en psychische klachten

Medische comorbiditeiten

Bariatrische chirurgie heeft een gunstige invloed op obesitasgerelateerde medische comorbiditeiten. De impact van de ingreep op de comorbiditeiten hangt af van het type procedure, de mate van gewichtsverlies, wijzigingen in hormonen en incretines (darmhormonen die de secretie van insuline beïnvloeden), de mate van malabsorptie, veranderingen in de motiliteit van de darmen en het effect op het eetgedrag. De beste resultaten worden bekomen wanneer de ingreep vroeg in het ziekteproces gebeurt.

Bariatrische chirurgie zou de remissie van diabetes mellitus type 2 bevorderen en het risico op het ontwikkelen van diabetes sterk verkleinen. Na de operatie dalen de insulinewaarden, glucoseniveaus en hemoglobine A1c-waarden significant. De mate van remissie is gerelateerd aan de mate van gewichtsverlies na de operatie maar er is geen rechtstreekse oorzaak-gevolgrelatie aangezien verbeteringen reeds kunnen optreden in de eerste dagen na de ingreep, nog voor er significant gewichtsverlies is opgetreden. Hoe langer de diabetes mellitus type 2 al aanwezig was, hoe kleiner echter de kans is dat chirurgisch geïnduceerd gewichtsverlies tot remissie leidt.

Daarnaast blijkt dat bariatrische chirurgie voor een remissie of verbetering van hypertensie, dyslypidemie en hart- en vaataandoeningen zorgt. Ook zou er een gunstig effect zijn op  gewrichtspijnen, slaapapneu, asthma, nieraandoeningen, het polycysteus-ovariumsyndroom (PCOS), intracraniale hypertensie, migraine en kanker. Bepaalde ingrepen, zoals de gastric bypass kunnen positieve effecten hebben op gastro-oesofagale reflux (GERD). Andere ingrepen kunnen deze symptomen doen toenemen, zoals de sleeve gastrectomie en mogelijk ook de maagband  

Medische complicaties

De mortaliteit na bariatrische chirurgie is laag, maar complicaties zouden voorkomen bij tien tot twintig procent van de patiënten. Afgezien van de reeds beschreven nutritionele tekorten en de gevolgen hiervan, evenals de problemen ten gevolge van een verstoord eetpatroon, worden ook andere medische complicaties vastgesteld na bariatrische chirurgie.

Na het plaatsen van een maagband kan erosie van de maagwand optreden, waarbij de maagdband en de maagwand langszaam stukschuurt. Na een gastric bypass maar vooral na de biliopancreatische diversie (Scopinaro) zijn mogelijke complicaties een in- of uitwendige hernia, wondinfectie of bloeding. Ook kunnen er lekken ontstaan aan de naad waar twee stukken darm aan elkaar gezet zijn, waarbij darmvocht in het buikvlies terechtkomt en ontsteking kan veroorzaken. Op de lange termijn kunnen galstenen, fistels, niet-alcoholische steatohepatitis (NASH) en refluxoesofagitis optreden. Er kunnen passagestoornissen ontstaan door zweren (ulcera) die leiden tot overmatig littekenweefsel (fibrosering) en vernauwing (stenosering) van de nieuwe verbindingen in het maagdarmstelsel. Door de bariatrische ingreep verandert daarnaast ook de farmacokinetiek, waardoor de opname van medicatie gewijzigd wordt. Bij patiënten met diabetes mellitus zou het risico op hypoglycemieën verhogen bij het gebruik van insuline of orale antidiabetica door het gewijzigde effect van de doseringen. Ook werd een verergering van diabetische retinopathie beschreven ondanks de gunstige invloed van de operatie op de glucoseregulatie.

Een grondige en langdurige medische opvolging is dan ook aangewezen om medische complicaties vroeg op te sporen en adequaat te behandelen.

Psychische klachten

Onderzoek wijst op een afname in psychiatrische symptomen na de bariatrische ingreep, zoals depressieve en angstklachten. Echter, bij sommige patiënten lijkt deze psychische vooruitgang na een periode af te zwakken en nemen deze klachten opnieuw toe. Bovendien is er 2 à 3 jaar na de ingreep een verhoogde prevalentie van zelfmoord, en dit ondanks een verbetering in depressieve klachten in de groep als geheel [bronnen]. Een goede postoperatieve psychologische opvolging van de patiënten is daarom onontbeerlijk.

Drop-out

Er is een grote mate van drop-out in de follow-up, gaande van 3% tot 63%, afhankelijk van het type ingreep en de aard en de duur van het follow-upprogramma. Drop-out tijdens de follow-up na bariatrische chirurgie is geassocieerd met postoperatieve fysieke complicaties, minder gewichtsverlies en gewichtsbehoud, een slechtere voedingsstatus en een minder gunstig effect op obesitasgerelateerde comorbiditeiten. Een grotere afstand tot de kliniek en een hogere initiële BMI zouden geassocieerd zijn met een grotere kans op drop-out. Volgens sommige studies zou een lager psychologisch welbevinden (zoals emotioneel eten, depressie, narcisme, lager verantwoordelijkheidsgevoel) ook de kans op drop-out vergroten, andere studies vonden op dit vlak echter geen verband.

Een preoperatieve screening kan een inschatting maken van risicofactoren op drop-out. De pre- en postoperatieve begeleiding dient sterk in te spelen op het belang van een langdurige follow-up. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de kenniskaders rond motivatie en drop-out.