Beschermende factoren en preventie

Van risico- naar beschermende factoren

Preventie focust doorgaans op volgende specifieke risicofactoren voor eet- en gewichtsproblemen [44]:

  1. Overwaardering van het belang van uiterlijk en de sociale vergelijkingsprocessen waarlangs de identiteit wordt opgebouwd
  2. De ervaring dat de eigen lichaamsvormen sterk afwijken van het cultureel overheersende maar onrealistisch slankheidsideaal
  3. Maladaptieve overtuigingen en negatieve gevoelens rond lichaamsvormen, eetgedrag en gewichtsverlies
  4. Ongezonde strategieën om gewicht te verliezen vanuit lichaamsontevredenheid en negatief affect

Daarnaast wordt aandacht besteed aan (het bestrijden van) volgende algemene risicofactoren voor fysieke en psychische problemen [44]:

  1. Negatief zelfbeeld
  2. Gebrekkige (coping)vaardigheden
  3. Opeenstapeling van stress-factoren
  4. Gebrek aan sociale steun

De manier waarop dit aangepakt wordt, is in eerste instantie niet door de risicofactor rechtstreeks te benaderen, maar door beschermende factoren te versterken. Risicofactoren beïnvloeden het ontstaan of de intensiteit van een bepaalde stoornis of aandoening via bepaalde processen. Beschermende factoren vormen een buffer, of verminderen de kwetsbaarheid van een persoon t.a.v. bepaalde risicofactoren [44, 201]. Binnen preventie van eetstoornissen wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen universele preventie en geïndiceerde preventie. Universele preventie bestaat uit positieve doelen die voor elk kind wenselijk zijn, hoofdzakelijk (1) gezond eetgedrag en verantwoord bewegen, (2) mediaweerbaarheid of een kritische houding ten opzichte van het slankheidsideaal, (3) het bevorderen van een positieve lichaamsbeleving, en 4) copingvaardigheden. Het gaat over ‘life skills’, vaardigheden en hulpbronnen op persoonlijk en sociaal vlak, die ook beschermen tegen andere problemen [202, 203]. Een universele aanpak vermijdt ook stigmatisatie, wat een rol kan spelen als enkel bepaalde subgroepen worden betrokken [203]. Bij jongeren met een negatieve lichaamsbeleving en/of riskant lijngedrag kan een geïndiceerd preventieprogramma gestart worden, gericht op (1) het veranderen van de focus op lijngedrag, (2) het versterken van het copingrepertoire i.f.v. betere emotieregulatie en (3) het verbeteren van het zelfbeeld en lichaamsbeeld [202].

Een beschermende factor is niet hetzelfde als de afwezigheid van een bepaalde risicofactor (bv. beperkte blootstelling aan het slankheidsideaal). Het gaat om factoren die een unieke bijdrage leveren aan risicoreductie. Net zoals risicofactoren zijn beschermende factoren terug te vinden op biologisch, psychologisch en sociaal vlak, en op verschillende ecologische niveaus (kind, gezin, vrienden, school, maatschappij). De focus ligt op variabele factoren, omdat deze ingezet kunnen worden binnen preventie. De relevantie van een bepaalde beschermende factor hangt af van onder meer leeftijd, geslacht en SES. Beschermende factoren hangen vaak samen, en meerdere factoren samen zorgen voor een sterkere buffer. De meeste beschermende factoren zijn niet-specifiek voor eetstoornissen, ze beschermen tegen verschillende psychische problemen [201].

De kennis van beschermende factoren is echter beperkter dan deze van risicofactoren, en er is nood aan meer onderzoek [204]. Toch is er theoretische en beginnende empirische evidentie voor een aantal factoren. Deze worden hieronder opgesomd.

Beschermende factoren

Positief lichaamsbeeld: Een positief lichaamsbeeld bestaat uit een waarderende, aanvaardende en respectvolle attitude tegenover het eigen lichaam, en omvat de dimensies uiterlijk, gezondheid, lichaamsbewustzijn, functionaliteit en plezier. Mensen met een positief lichaamsbeeld zijn minder kwetsbaar voor eetstoornissen omdat ze de noden van hun lichaam aanvoelen (honger en verzadiging, recuperatie na inspanning), zorg dragen voor hun lichaam, en respecteren wat hun lichaam dagdagelijks voor hen doet. Ze beschermen hun lichaam ook tegen ongezonde invloeden zoals sociale vergelijking met anderen of mediabeelden [44, 201]. Een positief lichaamsbeeld omvat ook respect voor diversiteit [201].

Gezond zelfbeeld en emotioneel welzijnNiet alleen een positief lichaamsbeeld, maar ook een positief zelfwaardegevoel in het algemeen werkt beschermend tegen de ontwikkeling van eetstoornissen [41]. Dit geldt ook voor een algemeen gevoel van emotioneel welzijn en een hogere mate van zelfaanvaarding [44].Een positief zelfbeeld hangt ook samen met en positief lichaamsbeeld, en werkt als een schild tegen negatieve effecten vanuit onder meer de maatschappij op het lichaamsbeeld van het kind. Bovendien kan het lichaamsbeeld verbeterd worden door rond het zelfbeeld te werken, en omgekeerd [30].

Beweging als onderdeel van een gezonde leefstijlBeweging is geassocieerd met tal van voordelen, waaronder positief zelfbeeld en lichaamsbeeld, en fysieke en mentale gezondheid [44]. Veel hangt echter af van de motieven om te sporten (focus op plezier versus focus op gewicht) [205]. We zien ook de gevolgen van betrokkenheid in sport afhangt van de sporttak. Sporttakken waarbij de nadruk ligt op kracht en teamwork (bv. bij verschillende balsporten) gaan gepaard met een lager risico op eetstoornissen, dit in tegenstelling tot esthetische sporten waarbij de sporter beoordeeld wordt door een jury op uiterlijke kenmerken, of bij sporten met een gewichtsklasse [44]. Yoga (bij volwassenen) vermindert zelf-objectivering en verhoogt lichaamsbewustzijn en responsiviteit ten opzicht van lichaamssignalen [44].

Voeding als onderdeel van een gezonde leefstijlEen regelmatig eetpatroon (ontbijt, lunch, avondmaal) voorspelt lagere niveaus van verstoord eetgedrag, zoals eetbuien en extreme methodes om gewicht te verliezen. We zien ook dat kennis rond (evenwichtige) voeding gepaard gaat met minder eetbuien (in het bijzonder bij jongens) [44].

Gezinsmaaltijden en positieve maaltijdsfeerRegelmatige gezinsmaaltijden en een positieve sfeer tijdens de maaltijd voorspellen minder verstoord eetgedrag [44] en verminderen het risico op kinderobesitas [16]. Het wordt weerhouden als een belangrijke gedeelde beschermende factor voor eet- en gewichtsproblemen [18].

Verbondenheid met familie en vrienden:Jongeren die zich verbonden voelen met familie en vrienden vertonen minder verstoord eetgedrag [44]. Dit zien we ook in onderzoek rond de ouder-kindrelatie, waarbij kinderen met een veilige gehechtheidsrelatie beter beschermd zijn tegen psychopathologie [150], en meer ouderlijke steun in de ouder-kindrelatie geassocieerd wordt met een positief zelfbeeld en gezonde attitudes ten opzichte van eetgedrag [206].

Beschermende factoren worden net zoals risicofactoren geplaatst binnen een ontwikkelingsperspectief. Voor jonge kinderen en lagereschoolkinderen (5-11 jaar) hebben volgende factoren potentiële waarde [201]:

  • Begrip van en waardering voor biologische diversiteit in gewicht en lichaamsvormen
  • Positief lichaamsbeeld, inclusief zorgen voor het lichaam
  • Verschillende domeinen van zelfwaarde (bv. sociaal, gedragshouding, sportieve vaardigheden, schoolse vaardigheden…)
  • Manieren om fysieke vitaliteit en sociale steun op te bouwen

Voor jongeren tussen 11 en 14 jaar worden volgende factoren belangrijk geacht [201]:

  • Mediaweerbaarheid
  • Positief lichaamsbeeld (met focus op functionaliteit van het lichaam i.p.v. uiterlijk)

Beschermende factoren uitgediept

Zelfwaardering en positief lichaamsbeeld

Bij een gezonde zelfwaardering is het belangrijk dat sterktes en zwaktes naast elkaar kunnen staan, en dat globaal gezien de jongere vertrouwen heeft in zichzelf en het gevoel heeft obstakels te kunnen overwinnen. Kleuters slagen er nog niet een correcte evaluatie van hun eigen functioneren te maken. Zij hebben de neiging om zichzelf te overschatten. Dit is perfect normaal bij kleuters: hierdoor gaan ze nieuwe ontdekkingen niet uit de weg en leren ze een heleboel nieuwe vaardigheden [207]. Doorheen de ontwikkeling worden de evaluaties die kinderen over zichzelf maken realistischer en zijn ze bovendien meer gelinkt aan de appreciatie van mensen uit hun omgeving [208]. Hierbij hebben ouders en vrienden een belangrijke invloed. Vanaf 8 jaar beginnen kinderen hun zelfevaluatie te baseren op de vergelijking met anderen [207]. In het begin van de adolescentie daalt het zelfwaardegevoel bij veel jongeren. Dit hoort bij de normale ontwikkeling. Later in de adolescentie stijgt de zelfwaardering terug en deze lijkt zich te stabiliseren rond de volwassenheid [208].

Onderzoekers stelden vast dat hoe iemand zichzelf evalueert steunt op twee facetten: een globale zelfwaardering en een domeinspecifieke zelfwaardering [207, 78]:

  •  De globale zelfwaardering is de evaluatie die een kind over zichzelf maakt (vb: ik ben best tevreden met mezelf).
  • De domeinspecifieke zelfwaardering is de beoordeling die het kind over zichzelf maakt in een specifiek domein: schoolse vaardigheden (bv. ik ben slecht in rekenen), sport (bv. ik ben een goede voetballer), lichaamsbeeld (bv. ik heb mooie haren), sociale relaties (bv. ik heb veel vrienden).
  • In de adolescentie groeit de differentiatie en identiteitsontwikkeling, bijvoorbeeld door de verschillende sociale rollen die de adolescent opneemt [209].

In de adolescentie zien we dat, zeker bij meisjes, het uiterlijk een belangrijke rol speelt in de zelfevaluatie. Overevaluatie van het belang van uiterlijk in de zelfwaardering is een risicofactor en kenmerk van eetstoornissen. Zowel technieken om het algemeen zelfwaardegevoel te ondersteunen als technieken om het belang van uiterlijk in de zelfwaardering te verminderen (door andere domeinen van zelfwaardering te stimuleren en door het lichaamsbeeld verder te differentiëren) kunnen gebruikt worden in preventie [79].

Hieronder volgen enkele handvaten die nuttig zijn voor ouders, leerkrachten en hulpverleners.

Handvaten

  • Ontdekkingskansen bieden en verschillende domeinen van zelfwaarde stimuleren, zodat fysieke verschijning geen overmatig grote rol speelt in zelfwaardering [210].
  • Het kind leren zijn persoonlijke vooruitgang te bekijken i.p.v. zich te vergelijken met anderen.
  • Dit kan ook ondersteund worden door taak- of procesgerichte feedback te geven [211]. Procesgerichte feedback richt zich op de manier waarop een kind iets doet, op aanpak en inzet. Hiermee kunnen ook werkpunten en tips geformuleerd worden. Procesgerichte feedback staat tegenover persoonsgerichte feedback, die een oordeel uitspreekt over de persoon als geheel (jij bent goed, slecht, slim, dom, braaf, stout…) en tegenover feedback die zich enkel focust op het resultaat (bv. een cijfer of prestatie) [212, 213].
  • Het lichaamsbeeld bestaat uit meer facetten dan uiterlijke verschijning. Leer jongeren de verschillende functies van het lichaam kennen (zoals mobiliteit, deelnemen aan allerlei activiteiten) en zorg dragen voor hun lichaam [201].
  • Zelfdeterminatie stimuleren als basis voor psychosociaal welzijn (zie volgende).

Autonomie, verbondenheid en competentie

Volgens de zelfdeterminatietheorie is persoonlijke groei en psychosociaal welzijn gekoppeld aan het bevredigen van drie psychologische noden die bij elke mens van nature aanwezig zijn, namelijk autonomie, verbondenheid en competentie. De nood aan autonomie gaat over het ervaren van psychologische vrijheid en het gevoel hebben zelf initiator te zijn van het eigen gedrag, i.t.t. gecontroleerd worden door anderen. De nood aan verbondenheid betreft het kunnen aangaan van kwaliteitsvolle relaties en het gevoel hebben tot een groep te behoren. De nood aan competentie weerspiegelt het effectief kunnen omgaan met de omgeving, het ervaren van successen en het gevoel hebben gedrag of uitdagingen tot een goed einde te kunnen brengen [214, 215]. Wanneer deze noden beantwoord worden, bevindt de jongere zich in een hoger niveau van zelfdeterminatie, en dit vormt een buffer tegen allerhande psychische problemen. Toegepast op eet- en gewichtsproblemen, vindt onderzoek dat zelfdeterminatie bijdraagt tot een gezond zelfbeeld, en zo een buffer vormt tegen de sociaal-culturele druk van het slankheidsideaal en verstoord eetgedrag [216, 217].  

Net zoals bij zelfbeeld is er een algemeen niveau van zelfdeterminatie, en een niveau van zelfdeterminatie per levensdomein. Het niveau van zelfdeterminatie wordt ook gekoppeld aan motivatie. Personen die optimaal kunnen groeien, hebben de bewuste intentie om bepaalde activiteiten na te jagen om een bepaalde voldoening te bereiken. Ze zijn intrinsiek gemotiveerd tot het opbouwen van kennis, het uitbreiden en  vervolmaken van hun capaciteiten, en het opdoen van nieuwe en verrijkende ervaringen. Daarnaast kunnen personen ook gedrag stellen omwille van een beloning of gevolg dat los staat van het gestelde gedrag (extrinsieke motivatie). Het niveau van zelfdeterminatie en het type motivatie spelen dan ook een rol in hoe men omgaat met het slankheidsideaal [216]. Personen die gezond gedrag stellen omdat ze zich fit en gezond willen voelen (autonomie), die correcte kennis hebben rond evenwichtige leefstijl en hoe deze op te bouwen (competentie), en die steun durven zoeken bij anderen wanneer ze zich minder goed in hun vel voelen (verbondenheid), kunnen weerstaan aan de druk om het slankheidsideaal op een ongezonde manier na te jagen. Personen die daarentegen op hun eetgedrag letten om anderen gelukkig te maken, of om vrienden, gezinsleden of een partner niet teleur te stellen, lopen meer risico op  verstoord eetgedrag [216]. Regulatie van eetgedrag die focust op gezondheid en welzijn (intrinsiek doel) wordt geassocieerd met zelfdeterminatie en gezond eetgedrag, regulatie van eetgedrag die focust op uiterlijk (extrinsiek doel) wordt geassocieerd met noodfrustratie en verstoord eetgedrag [217].

Het zelfbeeld kan ondersteund worden door zelfdeterminatie te stimuleren en tegemoet te komen aan de basisnoden. De mate waarin deze basisnoden beantwoord of gefrustreerd worden, wordt beïnvloed door de sociale context, onder meer a.d.h.v. beloningen, feedback en communicatie [216, 217].

Handvaten [218, 219]

  • Structuur en grenzen geven door verwachtingen duidelijk te maken en regels consequent op te volgen.
  • De nood aan autonomie tegemoetkomen door inspraak te geven, keuzes te bieden zodat er ingespeeld kan worden op de interesses van de jongere, een zinvolle uitleg te geven voor taken of regels, opdrachten af te stemmen op de capaciteiten, geen onnodige hulp aan te bieden maar beschikbaar te zijn indien nodig, ruimte te laten voor zelfstandig werken of ontdekken. Autonomie-ondersteunende taal omvat “ik stel voor”, “je zou kunnen”, “wil je…”. Deze nood wordt gefrustreerd door controlerende taal (“je moet”, “ik verwacht”) en communicatie (dreigen, kritiek geven, slechts één mogelijk werkwijze of handelswijze toelaten).
  • De nood aan verbondenheid tegemoetkomen door interesse te tonen in de (activiteiten van de) jongere, tijd en ruimte uit te trekken voor gezinsmaaltijden [220], en empathie te tonen voor de jongere. Op school kan bijkomend gewerkt worden rond een goede klassfeer, en kan een anti-pestbeleid opgesteld worden. Deze nood wordt onder meer gefrustreerd door sociale vergelijking (met broers/zussen, met leeftijdsgenoten), gezien dit vervreemdend werkt [217].
  • De nood aan competentie tegemoetkomen de jongere onvoorwaardelijke aan te moedigen, het ritme van de jongere te volgen, en de jongere leren focussen op persoonlijke vooruitgang en evolutie i.p.v. vergelijking met anderen. Materiële beloningen kunnen gebruikt worden, maar enkel als ze informatief zijn,  als competentiefeedback (zoals een tijdelijk beloningssysteem om nieuw gedrag aan te leren of om iemand die goed werk levert te belonen [221]. Procesgerichte feedback (thuis, op school, in de hulpverlening) draagt de voorkeur op persoonsgerichte feedback. Competentie wordt ook gestimuleerd door stapsgewijs te werken, en uitdagende opdrachten aan te bieden. Deze nood wordt onder meer gefrustreerd door te focussen op punten/prestatie, verwachtingen uit te drukken rond wat de jongere zou moeten kunnen, het opleggen van deadlines, en materiële beloningen die niet informatief zijn.
  • Intrinsieke doelen helpen formuleren, zoals doelen die te maken hebben met zelfontplooiing, een bijdrage leveren aan de gemeenschap, kwaliteitsvolle relaties opbouwen en gezondheid. Extrinsieke doelen zoals status, geld en uiterlijk helpen in vraag stellen [217].

Mediaweerbaarheid en sociale vergelijking

De media spelen een belangrijke rol in het communiceren van het slankheidsideaal en de (vermeende) methodes om dit te bereiken. Blootstelling aan deze ideaalbeelden en boodschappen kan gepaard gaan met internalisering van het slankheidsideaal, sociale vergelijking op vlak van slankheid, en activatie van allerlei ideeën rond het belang van slankheid. Bovendien duiken nieuwe mediakanalen op waarlangs deze processen plaatsvinden, zoals sociale netwerksites [222, 91].

Via mediaweerbaarheidsprogramma’s wordt dan ook geprobeerd om de impact van mediablootstelling op het lichaamsbeeld en verstoord eetgedrag te verminderen door kritisch denken aan te leren tegenover mediatechnieken en ideaalbeelden.  Onderzoek ondersteunt het effect van dergelijke programma’s in de preventie van eet- en gewichtsproblemen [222, 223, 86].

Mediaweerbaarheidsprogramma’s bevatten een combinatie van kennis en activiteiten om sociale vergelijking en de internalisering van het slankheidsideaal tegen te gaan. Zo wordt informatie gegeven over het gebruik van digitale technologie om beelden te manipuleren en over diversiteit in lichaamsvormen, zodat jongeren kunnen inschatten hoe (on)realistisch mediabeelden zijn. Er worden ook strategieën aangeleerd om aan sociale druk te weerstaan om er op een bepaalde manier uit te zien. Via groepsdiscussie en opdrachten worden jongeren aangemoedigd zich kritisch op te stellen tegenover media-invloeden en het slankheidsideaal [86]. 

Handvaten [86, 223]

Iedere volwassene in het leven van jongeren kan model staan voor een gezonde houding ten opzichte van het slankheidsideaal. Hulpverleners, ouders en leerkrachten nemen dus best ook hun eigen houding onder de loep.

Hulpverleners en leerkrachten letten in een mediaweerbaarheidsprogramma best op onderstaande punten:

  • Informatieoverdracht alleen is onvoldoende, laat jongeren actief en interactief werken hierrond.
  • Geef informatie rond het percentage personen dat beantwoordt aan het slankheidsideaal en de opofferingen die modellen en beroemdheden moeten doen om er op een bepaalde manier uit te zien.
  • Toon filmpjes die het effect van digitale beeldvorming laten zien.
  • Geef discussieopdrachten rond het slankheidsideaal, sociale druk, diversiteit…
  • Laat jongeren zelf presentaties geven, acties op touw zetten om op te komen tegen het slankheidsideaal en oneigenlijke mediapraktijken e.d. Dit creëert cognitieve dissonantie met het slankheidsideaal. Volgens de cognitieve dissonantietheorie streven mensen naar consistentie tussen hun waarden/overtuigingen en gedrag. Door jongeren gedrag te laten stellen en standpunten te laten innemen tegen het slankheidsideaal, vermindert de kans dat ze het slankheidsideaal internaliseren.
  • Gezien de invloed van sociale netwerksites op jongeren van vandaag, dient ook dit medium  aan bod te komen, zoals de invloed die (onder meer) Facebookgebruik heeft op het zelfwaardegevoel, en de technieken die gebruikt worden in het bewerken van foto’s.

Emotieregulatie en copingvaardigheden

Door in te zetten op emotieregulatie, copingstrategieën en probleemoplossingsvaardigheden, kan een opeenstapeling van stress en het ontstaan van maladaptieve manieren om met negatieve emoties om te gaan, tegengegaan worden. Een degelijk repertoire aan copingvaardigheden werkt beschermend tegen socioculturele invloeden, lichaamsontevredenheid en verstoord eetgedrag [203]. Preventieprogramma’s includeren dan ook vaak coping- en emotieregulatievaardigheden [86, 224, 203].

Handvaten [203, 224, 223]

  • Leer jongeren praten over (negatieve) gevoelens i.p.v. ze te onderdrukken.
  • Stel verstoorde cognities in vraag rond (negatieve) emoties, bv. cognities die (uitingen van) negatieve emoties zien als zwak of fout, een (klas)cultuur waarbij iedereen steeds gelukkig moet zijn (of lijken).
  • Leer jongeren over de oorzaken en gevolgen van stress en hoe ermee om te gaan.
  • Laat jongeren reflecteren over wat hen stress bezorgt.
  • Laat jongeren reflecteren over hun coping- en emotieregulatiestrategieën en deze evalueren.
  • Breng adaptieve strategieën aan zoals sociale steun zoeken, verschillende oplossingen zoeken voor een probleem.

Gezonde leefstijl

Er wordt heel wat foutieve informatie verspreidt rond eten, gezondheid en de maakbaarheid van gewicht. Correcte informatie kan helpen tegengaan dat jongeren overgaan tot maladaptieve manieren om gewicht te verliezen. Een regelmatig eetpatroon, nutritionele kennis, en waargenomen controle rond een gezond eetpatroon blijken het risico op verstoord eetgedrag te verminderen [44]

Een gezonde leefstijl helpt ook op fysiologisch vlak om verstoord eetgedrag tegen te gaan, omdat het lichaam krijgt wat het nodig heeft. Bovendien hangen fysieke en psychische gezondheid samen. Een gezond lichaam dat krijgt wat het nodig heeft is beter bestand tegen diverse psychosociale stressoren, en iemand die zich psychisch goed voelt zal meer energie overhouden om er een evenwichtige leefstijl op na te houden [9].

Ook de sociale context speelt een rol. Gezinsmaaltijden blijken een belangrijke beschermde factor te zijn bij eet- en gewichtsproblemen. Hierbij speelt zowel de frequentie van gezinsmaaltijden, de ruimte die hiervoor uitgetrokken wordt (in het kader van prioriteiten) als de (positieve) sfeer tijdens gezinsmaaltijden een rol [225, 44].

Handvaten [224, 226, 9, 73, 44]

  • Stel mythes rond eten en diëten aan de kaak.
  • Geef correcte informatie rond de richtlijnen m.b.t. voeding en beweging. Baseer je informatie op de principes van de voedings- en bewegingsdriehoek.
  • Focus op het belang van een regelmatig eetpatroon, niet op hoeveelheid of calorieën.
  • Besteed aandacht aan slaaphygiëne. Licht de link tussen slapen, stress en eetgedrag toe.
  • Ga zwart-wit denken rond voeding tegen. Beschouw voedingsmiddelen op zich niet als gezond of ongezond.
  • Kader sport binnen sociaal contact en plezierbeleving, leg geen link tussen beweging en calorieën.
  • Moedig regulatie vanuit honger en verzadiging aan. De energiebehoefte van het lichaam kan variëren.
  • Besteed aandacht aan de sociale context van de maaltijd. De (gezins-/school)maaltijd is een moment om gezellig samen te zijn en een evenwichtige maaltijd aan te bieden.

Implicaties voor preventie

De visie op universele preventie kende de voorbije jaren  een focusverschuiving. In plaats van rechtstreeks in te zetten op het verminderen van risicofactoren, pleit men om beschermende factoren te verhogen. Elk kind kan potentieel voordeel halen uit gezondere attitudes en gezonder gedrag in relatie tot zijn lichaam, zijn zelfbeeld, en zijn sociale verantwoordelijkheden. Als een kind hierrond sterk genoeg staat, is het beter bestand om ‘risicofactoren’ te bufferen. Binnen deze visie staat de idee van psychische en fysieke gezondheid van elke jongere centraal, i.p.v. focus op jongeren met een afwijkend gewicht en een aanpak die focust op dit gewicht [201].

Preventie is een werk van lange adem, waarbij diverse actoren betrokken zijn. Volgende principes blijken belangrijk bij preventieprogramma’s [227]:

  • Grootschalige aanpak, door verschillende relevante niveaus te betrekken (leeftijdsgenoten, school, maatschappij…) wegens hun invloed op de ontwikkeling of het behoud van het probleem.
  • Verschillende didactische methodes gebruiken om bewustwording te creëren, probleemanalyse te faciliteren en vaardigheden aan te leren. Recent blijkt dat vooral een interactieve aanpak wordt aanbevolen.
  • Voldoende uitgebreid, dus niet beperkt tot één bijeenkomst.
  • Gelegenheid creëren om positieve relaties te ontwikkelen met leeftijdsgenoten en volwassenen.
  • De interventie uitvoeren op de geschikte leeftijd, zodat de effecten doorwerken op de kritische leeftijd waarop problemen ontstaan, maar belangrijke risico’s nog niet aanwezig zijn.

Het is belangrijk dat preventie aansluit bij de ontwikkelingsfase van het kind en de sociale context die in die periode relevant is. Zo wordt het eetgedrag van zuigelingen in de eerste plaats beïnvloed via de ouder-kind interactie. Ouderlijke sensitiviteit voor de noden van het kind, of gebrek daaraan, uit zich onder meer in het voedingsproces. Vanaf de peutertijd spelen de controlestrategieën van ouders om dit eetgedrag te sturen een grote rol, en de hiermee gepaard gaande sfeer tijdens de gezinsmaaltijd. Om het eetgedrag van kinderen te beïnvloeden, zijn de ouders dus een essentiële partner in preventiestrategieën. Correcte informatie rond voedings- en bewegingsnoden, tips om een gezonde leefstijl te stimuleren, en informatie rond productieve en contraproductieve controlestrategieën zijn hierbij zinvol [228].

Bij jongeren verschuift de sociale context meer naar de leeftijdsgenoten, en moeten interventies uitgebreid worden naar school, jeugdbeweging, sportclubs e.d.  Jongeren kiezen vrienden met gelijkaardige interesses en attitudes, en vrienden beïnvloeden attitudes van de jongere. Leeftijdsgenoten kunnen opmerkingen geven die lichaamsontevredenheid uitlokken, al dan niet onder de vorm van pesten. De school kan ook een rol spelen in het creëren van positieve relaties met leeftijdsgenoten en het verminderen van (gewichtsgerelateerd) pestgedrag (bv. via een doordacht anti-pestbeleid) [44]. Verder blijkt mediaweerbaarheidstraining een belangrijke rol te spelen in de preventie van eetstoornissen, zowel door het individu kritischer te maken ten opzicht van mediaboodschappen, als door het beïnvloeden van de attitudes van de vriendengroep die een belangrijke rol speelt in het leven van adolescenten [86].

De school is de uitgelezen context voor universele preventie omdat ze op zowat elke leeftijd zoveel mogelijk jongeren kan bereiken [203]. Om preventieprogramma’s haalbaar te maken op lange termijn, worden ze best aangeleerd door een professional in de gezondheidszorg, om vervolgens verspreid te worden via de leerkrachten [223, 203]. Gezien de klas- en schoolcontext een belangrijke rol speelt in het verspreiden en versterken van schoonheidsidealen, biedt een klassikale benadering heel wat voordelen [203]. Bovendien moeten normen en attitudes rond omgaan met elkaar (bv. pesten) en uiterlijke standaarden (bv. normen rond uiterlijk en kleding om ‘erbij’ te horen)  aangepakt worden in de context waar ze in het dagdagelijkse leven plaatsvinden om veranderingen op lange termijn mogelijk te maken [203].

Binnen een universeel preventieprogramma kunnen volgende factoren op school geïntegreerd worden [201]:

  • Mediaweerbaarheid: Het aanleren van kritisch denken tegenover mediatechnieken en ideaalbeelden die hiermee voorgesteld worden.
  • Lichaamsfunctionaliteit: Aanleren waartoe ons lichaam ons in staat stelt, als deel van een les binnen de gezondheidswetenschappen. Doelen hebben betrekking op lichaamsfuncties, zoals kracht, flexibiliteit en snelheid. Hierbij moet wel rekening gehouden worden met leerlingen met een fysieke beperking.
  • Waardering voor diversiteitLeerlingen brengen foto’s van belangrijke personen uit hun leven mee, en discussiëren hierover. De discussie wordt opengetrokken naar diversiteit in gewicht, lichaamsvorm, en huidskleur, met discussie over genetische invloeden en het belang van biodiversiteit voor populaties.
  • Kritisch sociaal perspectief rond het menselijk lichaam, vrijheid en sociale macht: In vakken als geschiedenis en Nederlands kan het verhaal van verschillende voorvechters rond vrijheid en eerlijkheid aan bod komen, voorvechters met een diversiteit in achtergrond en lichaamsvorm.
  • ZelfzorgPsycho-educatie rond stress, gevoelens, de valkuilen van (emotionele) vermijding en piekeren; ontspanningstechnieken aanleren (bv. yoga); discussiëren over het nemen van doordachte beslissingen.

Het is erg belangrijk om het kritisch denken, reflectie en interactie hierrond op te nemen in preventie, bijvoorbeeld discussies rond het beoordeeld worden op basis van gewicht en uiterlijk [23]. Huiswerkopdrachten stimuleren overdracht van de vaardigheden naar het dagelijks leven van de jongere [203]. Wat niét blijkt te werken, is een focus op informatie (over gezonde voeding, over de media), zonder de jongeren te betrekken in interactieve en kritische discussies. Interventies die enkel focussen op de gevaren van eetstoornissen hebben geen preventief effect. Hoewel er tot heden weinig rechtstreeks bewijs is dat informatie geven over de risico’s van eetstoornissen schadelijke effecten heeft, moet er toch heel voorzichtig omgesprongen worden met het informeren van jongeren rond gevaarlijke methoden om gewicht te verliezen [44, 229, 203]. Onderzoek toont ook dat preventieprogramma’s die psycho-educatie rond eetstoornissen bevatten, minder effectief zijn [203].

Ook op maatschappelijk niveau kunnen heel wat maatregelen genomen worde. Inzake preventie is het belangrijk een doordacht beleid te voeren in verband met communicatie rond voeding en eetgedrag, en zwart-wit boodschappen rond gezondheid en gewicht te vermijden [230]. Verder kunnen acties ondernomen worden om de druk van het slankheidsideaal te verminderen. Dit zien we bijvoorbeeld in (hoofdzakelijk vrijwillige) initiatieven om gezondere en meer diverse (rol)modellen te kiezen in de mode-industrie en de media [44].