Stappenplan overgewicht en obesitas bij volwassenen – diëtist
Interventies voor obesitas worden vaak gekenmerkt door terugval (zowel tijdens de interventie als erna) en een grote drop-out. Verschillende factoren kunnen daarin een rol spelen:
Als diëtist is het daarom belangrijk om de patiënt te helpen realistische doelen te stellen. In een ambulante setting betekent dit het voorkomen van verdere gewichtstoename en indien gewichtsreductie een behandeldoel is, maximaal 0.5 tot 1 kg per week afvallen met 5% à 10% gewichtsverlies. Doelstellingen moeten echter gebaseerd zijn op het volledige risicoprofiel en aanpassingen in de leefstijl van de patiënt, eerder dan op het gewicht. Voor de patiënt zelf blijft een zo groot mogelijk gewichtsverlies echter meestal het allerbelangrijkste doel. Veel patiënten hebben daarbij de neiging een ‘ideaal’ gewicht na te streven. Meer realistische doelstellingen op vlak van gewicht en de focus op leefstijl in plaats van gewicht kunnen tot ontgoochelingen leiden bij de patiënt en zijn omgeving, omdat dit te weinig gewichtsverlies oplevert. Het is daarom zinvol om bij de start van de begeleiding te peilen naar de verwachtingen van de patiënt en goed te communiceren over de ‘paradigmashift’, waarbij niet langer wordt gefocust op gewichtsverlies maar op gedragsverandering en gezondheidswinst. Door de rationale van de behandeling ook toe te lichten aan de omgeving van de patiënt, kan het steunnetwerk versterkt worden.
Ernstige obesitas of comorbiditeiten hoeven een succesvolle behandeling niet in de weg te staan. Patiënten met een hoog aanvangsgewicht zullen vaak sneller gewicht verliezen gedurende de eerste weken. Sterk gewichtsverlies gedurende de eerste maand van de behandeling kan echter een negatieve invloed hebben op het resultaat aan het einde van de behandeling. Dit zou kunnen komen doordat men na een snelle start ontgoocheld geraakt in ’vertraging’ van gewichtsverlies. Systematisch naar een behandeling blijven komen en wijzigingen in leefstijl volhouden, vereist bovendien veel zelfdiscipline. Dit wordt mogelijk bemoeilijkt doordat de draagkracht van patiënten met overgewicht vaak een stuk zwaarder belast is dan die van anderen. Ze voelen zich vaak geïsoleerd, vertonen schaamte- en schuldgevoelens, ontwikkelen een laag zelfbeeld en worden angstig of depressief. Gezinnen met obesitasproblemen vertonen meer stress. Ook is de sociaaleconomische status vaak lager, wat financiële problemen met zich mee kan brengen. Psychische problemen kunnen een reden zijn om hulp te zoeken voor een gewichtsprobleem en de behandeling langer vol te houden, doordat ze hopen dat hun psychische klachten spontaan zullen verminderen als gevolg van gewichtsverlies. Afhaken zou dus vaker voorkomen bij de patiënten van wie dit het minst verwacht wordt: initieel succesvolle snelle gewichtsverliezers en patiënten zonder psychische problemen. Anderzijds voorspelt een depressieve stoornis een hogere kans op drop-out. Ook bij andere psychiatrische stoornissen zou dit het geval zijn. Daarnaast kan emotioneel eten en de aanwezigheid van een eetbuistoornis de behandeling van het gewichtsprobleem bemoeilijken.
Het is van belang om van bij de beginfase van de behandeling te investeren in het motiveren of gemotiveerd houden van de patiënt en zijn omgeving, zeker in het geval van reeds herhaalde mislukte behandelingspogingen. Het kan belangrijk zijn om een motivationele fase in te bouwen, voor de opstart van gedragsveranderingen. De mate waarin de patiënt het eetdagboek zorgvuldig invult, kan de diëtist bijvoorbeeld een indicatie geven van of de patiënt al dan niet voldoende gemotiveerd is. Motiveren blijft belangrijk doorheen het ganse verloop van de behandeling.