Psychosociaal functioneren

(Hetero)anamnese

Bij (een vermoeden van) een eetstoornis is het belangrijk om informatie te verzamelen aan
de hand van een gesprek met de patiënt (anamnese) en diens ouders en/of relevante
zorgfiguren (hetero-anamnese) [2, 9]. Bij de anamnese is het van belang om de jongere met
de eetstoornis rechtstreeks aan te spreken door te vragen naar bv. leeftijd, huidige school en
richting, hobby’s, sport buiten school die gevolgd wordt of werd, medicatiegebruik en
lichamelijke klachten,… Dit geeft vaak meer opening tot verder gesprek. Er kan ook gepolst
worden naar het tijdstip van ontstaan van de eetstoornis. Een hetero-anamnese is enerzijds
belangrijk om abnormale eetgedragingen van het kind in beeld te brengen die door het kind
zelf worden ontkend of geminimaliseerd (wat kan voortkomen uit angst voor behandeling;
[9]), anderzijds om de bezorgdheden omtrent de veranderingen in stemming, sociaal en
schools functioneren in kaart te brengen, en tevens zicht te krijgen op het
compensatiegedrag (overmatig bewegen, water drinken)1.


Eén van de richtlijnen [22] beveelt aan om pas een psychosociale assessment bij de patiënt
te plannen nadat de hervoedingsfase is gestart. Informatie omtrent psychosociaal
functioneren wordt dan initieel enkel verkregen via hetero-anamnese. Bij medisch instabiele
patiënten kan dit inderdaad een goed advies zijn omwille van bijvoorbeeld moeilijkheden om
zaken uit te spreken of te benoemen, al blijft het belangrijk de patiënt voldoende te
betrekken in zijn behandelproces.

Naast de algemene psycho-sociale ontwikkelingsanamnese (vragen voor ouders/verzorgers
over onder andere de zwangerschap en bevalling, de neonatale periode, de sociaalemotionele ontwikkeling, de psychomotorische ontwikkeling inclusief taal- en
spraakontwikkeling, ziektes en lichamelijke klachten van het kind, inclusief medische
antecedenten), dient er binnen het psychosociale onderzoek een grondige evaluatie plaats te
vinden van de voedingsmatige en psychiatrische ontwikkelingsgeschiedenis [9]. Zo worden
eetstoornissymptomen en comorbide psychiatrische symptomen, alsook algemene
psychosociale factoren vanuit een ontwikkelingsperspectief in kaart gebracht [2, 14].
Objectieve factoren rond eten en gewicht worden normaliter reeds door de pediater
bevraagd. Volgende vragen kunnen concreet helpen om eetstoornissymptomen (abnormale
manier van denken over gewicht, lichaamsbeeld, voeding en beweging), psychiatrische
symptomen en psychosociale factoren in kaart te brengen [2, 6, 9, 14, 10, 15, 22, 47, 42].
Belangrijk is dat dit geen exhaustief overzicht is, maar gebruikt kan worden als
inspiratiebron. Bijkomend, dit alles dient niet in 1 keer bevraagd te worden en kan ook
verdeeld worden over de verschillende hulpverleners. Dan is het wel van belang dat
afgestemd wordt onderling wie wat zal opnemen met de patiënt.

Vragen

Eetpathologie
  • Lichaamsbeeld (ook belangrijk in differentiaaldiagnose tussen AN en ARFID)
    • Welk gewicht vind je dat je zou moeten hebben? Wat voelt er als een te hoog gewicht? Wat voelt er te laag?
    • Wat is een gezond gewicht voor iemand van jouw leeftijd?
    • Zijn er lichaamsdelen die je stress of ongemak bezorgen, of ongelukkig doen voelen? Zo ja, welke zijn deze?
    • Kijk je regelmatig je lichaam na (bv. jezelf wegen, spiegel checken, ..)? of vermijd je net heel sterk om naar jezelf te kijken?
    • Hoeveel tijd per dag denk je aan je lichaam of aan voedsel?
  • Eet- en drinkpatroon
    • Wat heb je de afgelopen 24 uur gegeten?
    • Tel je ooit calorieën, vet, suikers? Hoeveel daarvan sta je toe?
    • Welke soort voeding vermijd je? Sinds wanneer?
      • Kan je iets vertellen rond waarom je deze voeding vermijdt?
    • Heb je bepaalde eetrituelen? Kan je daarover meer vertellen?
    • Eet je liever alleen?
    • Heb je je ooit schuldig gevoeld als je eet? Hoe ga jij om met die schuld (bv. sporten, braken, minder eten)
    • Voel je controleverlies als je eet?
    • Zijn er veranderingen in je eetpatroon of voedingsmiddelen de loop van de tijd?
    • Gedachten over eten en gewicht: Hier kan je peilen naar zwart-wit denken bij jongeren, ideeën over voedingsmiddelen (bv. verboden voedsel), stigma’s rond gewicht, denkideeën rond hoe eten een rechtstreekse impact heeft op gewicht,…
    • Eetbuien: Heb je ooit een eetbui gehad (dit is ongecontroleerd grote hoeveelheid voedsel innemen binnen een bepaalde tijdsperiode)? Bij welk eten? Hoe vaak? Hoeveel zou je dan eten? Triggers?
    • Bevraag ook de 4 G’s van het competent eetgedrag (zie hoofdstuk 1).
      • Eet je volgens een geregeld eetpatroon (bv. 3 hoofdmaaltijden)?
      • Kan je genieten van eten?
      • Durf je proeven van een nieuw voedingsmiddelen? Of lokt dit angst uit?
      • Herken je hongersignalen?
      • Kan je stoppen met eten als je genoeg hebt?
  • Compensatiegedrag en zijn frequentie
    • Hier is het belangrijk op te merken dat dit niet standaard in een checklist bevraagd dient te worden. In eerste instantie dient een inschatting gemaakt te worden of het navragen van compensatiegedragingen mogelijks niet kan leiden tot het induceren van dit gedrag.
      • Zijn er dingen die je doet om gewicht te controleren of voedselinname te compenseren?
      • Heb je ooit gebraakt? Zo ja, hoe vaak, hoe veel, en hoe snel na een maaltijd?
      • Gebruik je medicijnen? Laxeermiddelen, diuretica, afslankpillen, of cafeïne? Welke types? Hoe vaak en hoeveel?
  • Beweeggeschiedenis (frequentie, intensiteit, duur)
    • Sport of beweeg je? Welke activiteiten? Hoe vaak? Hoe intens? Is de intensiteit recent veranderd/vermeerderd?
    • Hoe gestresseerd ben je als je niet kan sporten?
    • Waarom wil je precies sporten?
  • Sociale mediagebruik
    • Gebruik je sociale media?
    • Welke apps gebruik je?
    • Welke inhouden kom je op deze apps tegen?
    • Welke invloed hebben die inhouden op jou?
    • Hoe vaak gebruik je sociale media?
  • Familiale geschiedenis (eventueel te bevragen via de ouders)
    • Heeft iemand in de familie een geschiedenis van diëten of een eetstoornis?
    • Iemand met obesitas?
    • Geschiedenis van algemene psychiatrische problematieken binnen de familie?
    • Neemt iemand in de familie medicatie i.f.v. stabilisatie psychiatrische toestand?
    • Belangrijke familiale gebeurtenissen?
Comorbide psychiatrische symptomen
  • Depressie, suïcidale gedachten en gedrag
    • Hoe voel je je? Ben je toegenomen geïrriteerd? Gevoelens van depressie, hopeloosheid?, Heb je gedachten die je niet uit je hoofd kan zetten, die dwingend aanvoelen? Gedragingen die je steeds herhaalt, van jezelf ‘moet’ stellen?
    • Heb je jezelf ooit opzettelijk verwond (bv. gesneden, geslagen, verbrand)
    • Heb je ooit gewenst dat je dood bent? Hoe vaak heb je die gedachten? Wanneer was de laatste keer? Ooit gedacht om zelf een einde aan je leven te maken? Heb je ook nagedacht hoe je dat wilde doen? (of: had je ook een plan hoe je dat wilde doen)? Heb je ooit een zelfmoordpoging ondernomen?
    • Geschiedenis van fysieke of emotionele mishandeling?
    • Voorgaande psychologische zorg?
    • De huidige emotieregulatie vaardigheden van de patiënt (en ouders)
    • De eigen identiteit (interesses, passies, zaken waar men zichzelf in terugvindt los van voeding/eten)
    • Gezinsdynamieken, rolmodellen, hechting, traumatische events binnen het gezin
  • Middelengebruik, gebruik van stimulantia of anabole steroïden? Gebruik van cafeïne?
  • Insomnia
  • Verminderde cognitieve flexibiliteit, creativiteit, spontaneïteit
  • Paniekaanvallen
Seksuele ontwikkeling
  • Bevragen van genderidentiteit
  • Bevragen van incidenten waarin seksueel overschrijdend gedrag plaatsvond

Vragenlijsten

Naast het gebruik van observatie en gesprek, zoals bovenstaand beschreven, kan ook het
gebruik van vragenlijsten en eventuele registratie opdrachten worden ingezet. Binnen een
ziekenhuiscontext wordt best met een beknopte vragenlijsttool voor de patiënt en zijn/haar
context gewerkt. Meer specifiek kan diagnostisch aan de slag gegaan worden aan de hand
van de volgende tools:

  • ChEDE-Q (Child Eating Disorder Examination Questionnaire): 8-16 jaar zelfrapportagevragenlijst, 20-30 minuten. De vragenlijst bestaat uit vier subschalen met totaal 22 items. Deze items zijn verdeeld in 4 subschalen; lijnen, piekeren over eten, piekeren over lichaamsvormen en piekeren over gewicht (vrij verkrijgbaar)
  • NIAS (Nine-Item ARFID Screen): korte vragenlijst gebruikt voor de zelfrapportage van symptomen veroorzaakt door ARFID. De NIAS vragenlijst werd ontwikkeld om te screenen voor de symptomen van ARFID rekening houdende met de drie subtypes [123; 125].
  • FEEL-KJ: 8-18 jaar, zelfrapportagelijst en oudervragenlijst die bevraagt hoe kinderen
    en jongeren omgaan met boosheid, angst en verdriet, 90 items (voor elke emotie 30
    vragen over wat iemand doet of denkt als hij/zij boos, bang of verdrietig is), scores
    voor 15 emotieregulatie strategieën, die worden onderverdeeld in drie categorieën:
    adaptieve strategieën, maladaptieve strategieën en externe regulatiestrategieën.
  • Optioneel: Triade van AN (perfectionisme, zelfvertrouwen, ambitie).
  • Optioneel: DIPSI: 6-18 jaar, dimensionele beschrijving van persoonlijkheidspathologie
    op jonge leeftijd aan de hand van vijf brede dimensies en 27 meer specifieke
    facetten.
  • Optioneel: SRS-2, 3-18 jaar, bij vermoeden van autismespectrumstoornis, gezien de
    gekende comorbiditeit met anorexia nervosa en ARFID in voorgaand onderzoek [49,
    50, 124, 126]. Belangrijk: kennen een hoge comorbiditeit. Los van de SRS kan het
    dus belangrijk zijn om, in het geval dat er klinische aanwijzingen zijn vanuit de
    anamnese (sensorische sensitiviteit, rigiditeit, geen aansluiting meer vinden in het
    sociaal weefsel bij intrede van de adolescentie), er comprehensieve diagnostiek naar
    ASS wordt uitgewerkt. Hier is het belangrijk om dit bij anorexia nervosa pas na
    medische stabilisatie te organiseren aangezien er een fenomenologische overlap is in
    ASS – en ES symptomen in de acute fase van anorexia nervosa.

De meerwaarde van het afnemen van vragenlijsten is casusspecifiek. Voor sommige
patiënten en gezinnen is dit een waardevolle aanvulling (bv. moeilijk informatie onder
woorden kunnen brengen), terwijl dit voor andere patiënten momentaan (cognitief en/of
emotioneel) te belastend is.


Wees voorzichtig dat je geen compensatiegedrag induceert door het na te vragen; schat
bijvoorbeeld in of je dit beter bevraagt via hetero-anamnese ↩︎