Biologische factoren

Genetische kwetsbaarheid

Kinderen van ouders met een psychiatrische problematiek lopen meer risico op psychiatrische problemen. Dit kan te maken hebben met opvoedingsfactoren, maar ook met een gedeelde genetische kwetsbaarheid [43]. De prevalentie van eetstoornissen of verstoord eetgedrag bij vrouwelijke eerstegraadsverwanten (moeder, zus, dochter) van vrouwen met anorexia nervosa of boulimia nervosa ligt ongeveer tien keer hoger dan van vrouwen zonder gediagnosticeerde eetstoornis. Ook stemmings- en angststoornissen komen vaker voor in deze gezinnen. Gedragsgenetisch onderzoek wijst op een aanzienlijke genetische component in de etiologie van eetstoornissen [44].

Genetische factoren beïnvloeden hoe het lichaamsgewicht reageert op een bepaalde levensstijl. Zo neemt niet iedereen evenveel in gewicht toe bij dezelfde calorische (over)consumptie [45]. Die genetische kwetsbaarheid zien we ook in de relatie tussen overgewicht bij ouders en overgewicht bij kinderen [16].

Zwangerschapsfactoren

In Vlaanderen start bijna 1 op 3 van de vrouwen de zwangerschap met een te hoog gewicht, bij ongeveer 1 op 10 is er sprake van obesitas. Deze maternale obesitas houdt verschillende risico’s in voor moeder en kind, waaronder een hoog geboortegewicht. Ook zwangerschapsdiabetes kan hierin een rol spelen. Niet alleen het startgewicht van de moeder is van belang, ook de gewichtstoename tijdens de zwangerschap, en het patroon van gewichtstoename. Zo zou een gewichtstoename die start in het eerste trimester van de zwangerschap en geleidelijk verder gaat doorheen de zwangerschap het meest positieve effecten hebben op de gezondheid van moeder en kind [46].

Bezorgdheden over lichaamsgewicht (25%), eetbuien (8,8%) en compensatiegedrag (2,3%) komen ook regelmatig voor bij zwangere vrouwen. Zwangere vrouwen met een actieve eetstoornis zouden minder eetsymptomatologie vertonen tijdens de zwangerschap uit angst om de foetus te schaden, al blijven er vaak latent verstoorde cognities over lichaam, gewicht en zelfbeeld aanwezig. Dit zorgt er wellicht voor dat zwangere vrouwen hun toevlucht nemen in andere symptomen zoals sport of roken. Het effect van een eetstoornis op de zwangerschap en bevalling is echter weinig onderzocht. Een risicomodel veronderstelt negatieve gevolgen zoals verstoorde bloedwaarden, groeivertraging, lager geboortegewicht, miskramen en problemen in de verdere ontwikkeling van het kind. Dit risicomodel wordt echter in wisselende mate bevestigd. Ondanks de afwezigheid van consistent wetenschappelijk bewijs, is het algemeen gesproken belangrijk om bij zwangere vrouwen met een eetstoornis rekening te houden met complicaties tijdens de zwangerschap en de geboorte [47]. 

Hormonen en neurotransmitters

Hormonale processen spelen een belangrijk rol in de regulatie van honger en verzadiging. Zo signaleert greline honger en leptine verzadiging. Chronisch slaapgebrek verstoort deze hormonale processen, en vormt van daaruit een risicofactor voor obesitas [48] en mogelijk ook voor eetbuien [49]. Obesitas op zich gaat ook gepaard met neurobiologische gevolgen. Vetweefsel wordt beschouwd als een levend orgaan, dat hormonen en  neurotransmitters stuurt (bv. cortisol, het stress-hormoon). Obesitas kan dus de stress-gevoeligheid verhogen [50]. 

Er werd ook heel wat onderzoek verricht rond serotonine, waarbij verstoorde serotonine-activiteit een rol zou spelen in het ontstaan van eetstoornissen, maar ook een kwetsbaarheid is voor andere psychische problemen (zoals depressie) [5]. Serotonine is een neurotransmitter die een rol speelt in honger, verzadiging, stemming, angst, obsessies, impulsiviteit, temperament en rigiditeit. Het serotoninesysteem van vrouwen geraakt bovendien sneller ontregeld, door bijvoorbeeld lijnen. Er is echter nog geen ondersteuning voor een causale rol van serotonine, en verstoringen in verschillende neurotransmitters, waaronder serotonine, normaliseren doorgaans bij herstel van de eetstoornis [44]. 

Voedings- en spijsverteringsproblemen in de kindertijd

Kinderen met voedingsproblemen op zuigelingenleeftijd lopen meer risico om kieskeurig eetgedrag te stellen tijdens de kindertijd [51]. Uit een prospectieve cohortestudie uit 2009 bleek dat voedingsproblemen in de zuigelingenleeftijd en te weinig eten in de late kindertijd voorspellend waren voor levensloopprevalentie van anorexia nervosa op 30-jarige leeftijd [41]. Opmerkelijk hierbij is dat kinderen die volgens hun ouders te weinig aten geen ondergewicht hadden. Het gaat hier wellicht over de subjectieve ervaring van de ouders, en deze perceptie kan samenhangen met contraproductieve controlestrategieën om het kind meer te doen eten. Andere risicofactoren die uit deze studie naar voor kwamen, waren

  • vrouwelijk geslacht
  • depressieve symptomen bij de moeder in de vroege kindertijd (op 5-jarige leeftijd)
  • te weinig eten in de late kindertijd (10-jarige leeftijd)

Uit een grootschalig longitudinaal onderzoek naar de stabiliteit van eetstoornissen blijkt dat eetproblemen in de vroege kindertijd of een eetstoornis in de adolescentie een sterk verhoogd risico met zich meebrengen op een eetstoornis in de volwassenheid. Verklarende factoren zijn maaltijdconflicten en andere negatieve associaties rond het maaltijdgebeuren. Anderzijds moet in rekening gebracht worden dat de meerderheid van de kinderen en jongeren met een eetstoornis géén eetstoornis heeft in de volwassenheid, en de meerderheid van de jongvolwassenen die een eetstoornis ontwikkelen voordien geen eetstoornis hadden. De prevalentie van eetstoornissen is namelijk laag, en er is grote variabiliteit in het ontwikkelingsverloop [52].

Heel wat kinderen stellen kieskeurig eetgedrag dat verder gaat dan de ontwikkelingsgebonden neofobie. Dit wordt niet beschouwd als een eetstoornis, maar komt wel vaak samen voor met internaliserende of externaliserende gedragsproblemen. Dit kan wijzen op een kwetsbaar temperament bij kinderen met kieskeurig eetgedrag. Dit kwetsbaar temperament, samen met de maaltijdconflicten die kieskeurig eetgedrag uitlokt, zorgen ervoor dat kieskeurig eetgedrag wel een predictor is van eetstoornissen in de adolescentie [53, 54].

Prematuriteit

Prematuriteit wordt ook beschouwd als risicofactor voor eetstoornissen [2]. Dit kan echter verschillende verklaringen hebben, al dan niet biologisch. De prematuriteit kan te maken hebben met onevenwichtig (verstoord) eetgedrag bij de moeder. Hierbij delen beiden dezelfde genetische kwetsbaarheid, en het kind kan terecht komen in een omgeving die het risico op een verstoorde relatie met eetgedrag vergroot [47]. Prematuriteit kan ook gepaard gaan met vroege voedingsproblemen (bv. sondevoeding, slikproblemen…), wat meer druk legt op de (op)voedingsvaardigheden en sensitiviteit van de (bezorgde) ouders. 

Gewichtsvariabelen

Kinderen met overgewicht worden vaker gepest, of krijgen negatieve opmerkingen rond hun uiterlijk, en voelen zich ‘de vreemde eend’ in de groep. Zo lopen ze een groter risico op het ontwikkelen van lichaamsontevredenheid. Deze factoren kunnen aanzetten tot lijngedrag en (ander) verstoord eetgedrag [3]. Ook bij adolescenten en studenten zien we dat een hoge BMI het ontstaan van verstoord eetgedrag voorspelt [55].

Niet enkel het gewicht op zich, maar ook de perceptie van de ouder dat het kind te zwaar is, wordt gelinkt aan een verhoogd risico op eetstoornissen. Deze perceptie kan losstaan van het daadwerkelijke gewicht [56, 57]. Vermoedelijk lokt de perceptie contraproductieve controlestrategieën uit van de ouder. We zien hierbij ook dat bezorgdheden rond eten en gewicht zich vaak op gezinsniveau situeren, en gelinkt kunnen zijn aan (eet- en) gewichtsproblemen bij de ouder(s). Verder blijkt de perceptie van de ouder dat het kind te zwaar is, specifiek voorspellend te zijn voor eetstoornissen bij het kind, terwijl overgewicht bij de ouder(s) en voorspeller is van psychopathologie in het algemeen [56].  

Overgewicht/obesitas in de kindertijd, obesitas bij de ouder(s) en negatieve opmerkingen rond het gewicht of uiterlijk van het kind staan vooral in verband  met het ontstaan van boulimia nervosa en de eetbuistoornis, in vergelijking met risico op anorexia nervosa [58, 59]. Gewichtsstatus op 6-jarige leeftijd is ook een voorspeller van (over)gewicht op volwassen leeftijd [60].  Verder zien we dat een extreme gewichtsevolutie (stijgend of dalend) een voorspeller is van het ontstaan van eetstoornissen, in het bijzonder bulimia nervosa. Een verklaring hiervoor is dat extreme gewichtsschommelingen het homeostatisch en hedonisch hongergevoel verstoren, waardoor er een sterkere drang om te eten ontstaat [5].

Diabetes type 1

Indien er sprake is van diabetes type 1, verdubbelt het risico op het ontwikkelen van een eetstoornis. Er zijn verschillende verklaringen voor het verhoogde eetstoornisrisico bij diabetespatiënten. Van deze patiënten wordt een heel regelmatige leefstijl verwacht, waarbij ze hun eet- en beweeggedrag streng moeten controleren en monitoren, en zich houden aan strenge dieetvoorschriften. Deze cognitieve focus kan ontaarden in een obsessieve houding ten opzichte van voeding en calorieën. Ten tweede komen veel patiënten in een snel tempo bij wanneer ze starten met insulinebehandeling. Diabetespatiënten hebben gemiddeld genomen dan ook een hogere BMI dan hun leeftijdsgenoten zonder diabetes. Bovendien kunnen personen met diabetes hun aandoening misbruiken om af te vallen, wat levensbedreigende gevolgen kan hebben [61, 62, 63]. Nalatigheid met insulinegebruik wordt naar schatting door 34% van de oudere adolescenten en jongvolwassenen gebruikt in een poging om het lichaamsgewicht te beïnvloeden. Het niet (tijdig) innemen van insuline dwingt het lichaam namelijk om overtollige calorieën zo snel mogelijk uit het bloed af te voeren.  Diabetespatiënten met verstoord eetgedrag lopen dan ook een verhoogd risico op slechte glycemische controle, gezondheidscomplicaties, en mortaliteit [64]. De aanwezigheid van diabetes type 1 bij patiënten met een eetstoornis bemoeilijkt de behandeling van de eetstoornis in sterke mate [64].

Meer info: zie www.eetexpert.be (speciale doelgroepen)

Puberteit

De aanloop naar de puberteit gaat gepaard met gewichtstoename en een veranderde vetverdeling, wat lichaamsontevredenheid kan uitlokken. Hormonale veranderingen en ontwikkelingstaken van de adolescentie  kunnen bijkomende stressoren vormen die hierop inwerken [44].

Meisjes met een vroege menarche lopen een verhoogd risico om een eetstoornis te ontwikkelen [5]. Deze meisjes lopen een groter risico om lichaamsontevredenheid te ontwikkelen, door opmerkingen rond uiterlijk of gewicht vanuit de omgeving, of door het gevoel ‘uit de toon te vallen’ [2].