Screening en kennismaking

Eerste consulten

Een uitgebreid diëtistisch onderzoek vindt meestal plaats tijdens een volgende consultatie (zie diëtistisch onderzoek). Tijdens de eerste consultatie wordt vooral kennisgemaakt, worden algemene gegevens verzameld, de hulpvraag besproken en wordt veel uitleg gegeven. De nadruk ligt enerzijds op een eerste triage of de cliënt met zijn/haar hulpvraag bij jou terecht kan, en anderzijds op het opbouwen van een goede therapeutische relatie, waarin er sprake is van wederzijds vertrouwen en respect. Rekening houdend met de nood aan autonomie van cliënten is het belangrijk tijdens de screeningsfase tijd te maken voor uitleg en afstemming rond wat gaat gebeuren in dit en volgende gesprekken.

Soms gebeurt deze screening en kennismaking al (gedeeltelijk) telefonisch, waardoor in het eerste gesprek al sneller wordt overgegaan naar het uitgebreider diëtistisch onderzoek.

Kennismaking en verzamelen algemene gegevens

In het eerste gesprek wordt de cliënt verwelkomd en wordt ingevoegd. De diëtist maakt kennis met de cliënt en hoe hij of zij leeft: hoe ziet een doorsnee dag eruit? Bij wie leeft de cliënt? Wat doet de cliënt overdag? In de vrije tijd ‘s avonds? In het weekend? 

Tegelijk verzamelt de diëtist enkele algemene administratieve gegevens:  

  • algemene persoonsgegevens (naam, contactgegevens, leeftijd);
  • verwijsgegevens: de reden van verwijzing. Door wie is de cliënt doorverwezen (eigen initiatief, derden, arts, specialist, …);
  • contactgegevens huisarts, andere betrokken zorgverleners;
  • gewicht en lengte.

Exploratie hulpvraag

Cliënten met een eetstoornis melden zich niet altijd aan omwille van een eetstoornis (wegens gebrek aan probleembesef en ziekte-inzicht of vanuit schaamte). Mogelijke aanmeldingsklachten zijn maagdarmproblemen en/of vragen over diëten en gewicht.

De eigenlijke hulpvraag van de cliënt zal dus niet altijd aansluiten bij de aanmeldingsklacht. Deze laatste kan slechts het “entreekaartje” zijn, terwijl de echte hulpvraag met iets heel anders te maken heeft. In de praktijk blijkt ook dat de hulpvraag die de cliënt zelf formuleert, kan verschillen van de hulpvraag van de omgeving.

 Probeer zicht te krijgen op de ideeën (Ideas), bezorgdheden (Concerns) en verwachtingen van de cliënt (Expectancies) (vaak afgekort met het acroniem ICE) [13]. Als leidraad hierbij kan de diëtist trachten om een antwoord te bekomen op volgende vragen [22]:

  •  Welke ideeën heeft de cliënt: Waar heeft cliënt last van ? Waarvoor wenst de cliënt hulp ? Hoe moet deze hulp eruit zien?
  • Welke bezorgdheden heeft de cliënt over zijn probleem of over de aanpak van zijn probleem?  Waarom?
  • Zijn er verwachtingen (wat cliënt wil) aanwezig voor wat betreft behandeling?

Formuleer een eerste hulpaanbod, rekening houdend met de verwijzing, de hulpvraag en eigen mogelijkheden. De diëtist beslist in deze fase of hij/zij de begeleiding zelf kan voortzetten of behandeling in een andere zorgsetting (bv. residentiële setting) of doorverwijzing naar andere zorgverleners aangewezen is (zie opname).

Therapeutische relatie

Cliënten met eetstoornissen zijn niet altijd meteen open over hun klachten en symptomen. Ze minimaliseren, overdrijven of ontkennen klachten en symptomen als gevolg van schaamte, angst of een gebrek aan inzicht. Het opbouwen van een goede therapeutische relatie is dan ook van groot belang. Een empathische, niet-oordelende, niet-verwijtende houding ten opzichte van de beschrijving van hun gedachten, gevoelens en problemen is raadzaam, zeker bij aanvang van de behandeling. Voor zover de fysieke en/of psychische situatie van de cliënt geen onmiddellijke interventie vereist, wordt de ontwikkeling van een duurzame en goede therapeutische relatie als een prioriteit aanzien [17, 23, 6].

Een goede therapeutische relatie omvat [17, 6]:

  • het opbouwen van een interpersoonlijke band;
  • wederzijds begrip tussen behandelaar en cliënt over elkaars mogelijkheden en rollen binnen de behandeling;
  • overeenstemming over de prioriteiten en doelstellingen van de behandeling; bv. gewichtsherstel, maar ook inzicht verwerven, zelfstandigheid verhogen, eetbuien en purgeergedrag onder controle krijgen, …

Ook voor motivatie-experten is de therapeutische relatie de essentie voor gedragsverandering. Miller & Rollnick pleiten voor het expliciteren van gelijkwaardigheid in de relatie (de hulpverlener als thema-expert en de cliënt als expert in zijn eigen leven). Werken aan gedragsverandering vraagt een stevige relatieopbouw als basis (engagement), met nadien overleg rond behandeldoelen. Weerstand voelen is volgens Miller een signaal van ‘wrijving’ tussen beiden en roept op tot teruggaan in het proces. Dit kan betekenen dat we moeten heroverleggen rond behandeldoelen of nog meer teruggaan en terug herinvesteren in relatieopbouw [24].  

Voor Ryan en Deci staan in een goede therapeutische relatie het versterken van autonomie, verbondenheid en competentie bij de cliënt voorop. Het ondersteunen van maximale zelfbepaling van de cliënt i.v.m. zijn behandelproces, het onvoorwaardelijk blijven supporteren voor de cliënt, en het concretiseren van tussenstappen zijn belangrijke ingrediënten [25, 26].

 Prochaska en DiClemente (1992) concretiseren hoe de therapeutische bejegening mee kan evolueren met de verschillende motivatiestadia: 

  • Voor cliënten in de precontemplatiefase reageert de therapeut als een ‘zorgende ouder’. 
  • Voor cliënten in de contemplatiefase is hij/zij een ‘Socratische leraar’ die de cliënt aanmoedigt om inzicht te krijgen in zijn eigen situatie. 
  • In de preparatiefase treedt de therapeut op als een ervaren coach die de cliënt coacht bij zijn eigen plan en ook zelf een actieplan kan voorleggen.
  • Zodra de cliënt de transitie naar de actie- en onderhoudsfase maakt, wordt de therapeut een consultant die beschikbaar is voor advies en steun wanneer er zich problemen voordoen.

Ook bij de behandeling van kinderen en jongeren met eetstoornissen heeft het vormgeven van de therapeutische relatie een belangrijke rol. Hou hierbij rekening met de ontwikkelingsfase van het kind of de adolescent. De betrokkenheid van de ouders of steunfiguren bij het therapeutische proces is essentieel. De behandelaar zorgt voor het ontstaan van een duurzame therapeutische relatie met het kind of de jongere én met de ouders én, indien nodig, met andere steunfiguren [17].