Early-onset eetstoornissen

Typische aanvang

Eetstoornissen starten zelden vóór de puberteit. De puberteit gaat gepaard met lichamelijke veranderingen die lichaamsontevredenheid kunnen uitlokken. Bij meisjes neemt vetafzetting toe, waardoor het lichaam meer afwijkt van het magere, kinderlijke lichaam dat de weerspiegeling vormt van het vrouwelijke schoonheidsideaal. Vooral meisjes die vroeg in de puberteit komen, en er daardoor ‘anders’ uitzien dan hun leeftijdsgenoten, zijn kwetsbaar voor lichaamsontevredenheid. Tegelijk gaat de puberteit door de hormonale veranderingen gepaard met heel wat (negatieve) emoties die veel vergen van de emotieregulatie van de jongere, terwijl zijn zelfcontrole net nog grote ontwikkelingen moet doormaken.

We zien dan ook dat eetstoornissen vooral in de adolescentie starten. Hier gaat het niet zozeer over leeftijd, maar over puberteitsniveau als risicofactor voor de ontwikkeling van eetstoornissen. De puberteit heeft vooral invloed op wanneer de stoornis zich ontwikkelt, niet óf ze zich ontwikkelt [2].

Boulimia nervosa ontwikkelt zich typisch op latere leeftijd (late tienerjaren) dan anorexia nervosa (vroege tienerjaren). Early-onset boulimia nervosa situeert zich dan ook in de vroege tienerjaren, early-onset anorexia nervosa (restrictieve type) kan in de kindertijd plaatsvinden, vóór de leeftijd van twaalf jaar, of prepubertair. Eén van de factoren die bijdraagt tot dit verschil, is dat AN vrij snel evolueert tot een volledig beeld, waar bij boulimia nervosa de ontwikkeling van de symptomen trager kan verlopen [41]. De eerste symptomen van beide eetstoornissen kunnen dus op dezelfde leeftijd beginnen, maar anorexia nervosa ontwikkelt zich sneller tot een klinische eetstoornis [3].

Prevalentie

Het is niet zo eenvoudig om zicht te krijgen op de prevalentie van early-onset eetstoornissen, omdat de leeftijdsgrens vaak verschilt tussen studies. Uit een Britse longitudinale cohortestudie uit 2009 kwamen volgende cijfers naar voor m.b.t. early-onset anorexia nervosa: 3% van de patiënten met AN ontwikkelde de stoornis op de leeftijd van 10 jaar of jonger, 9% ontwikkelde de stoornis tussen 12 en 13 jaar [41]. Jongens zijn relatief vaker vertegenwoordigd bij eetstoornissen op jonge leeftijd [186, 32].  

In een gerelateerde Britse studie werden 208 kinderen tussen 5 en 12 jaar met een eetstoornis onderzocht [186]. Ongeveer 1/5 waren jongens. Van de groep voldeed 37% aan de criteria van AN, 1,4 % aan de criteria voor BN en 43% aan de criteria voor eetstoornis NAO (DSM-IV). De overige 19% vertoonde voedselvermijding en ondergewicht, zonder zorgen over gewicht of lichaamsvormen. Op symptoomniveau bleek voedselvermijding het meest gangbare symptoom, aanwezig bij 96% van de steekproef. Andere symptomen waren voedselpreoccupatie (84%), angst voor gewichtstoename (71%), preoccupatie met gewicht (67%), preoccupatie met lichaamsvormen (51%), excessief bewegen (43%), somatische klachten (31%), zelfopgewekt braken (19%), eetbuien (5%), en misbruik van laxeermiddelen/diuretica (1%). Er was vooral comorbiditeit met angst, depressie, en obsessief-compulsieve stoornis. Meer dan 40% kende een geschiedenis van psychiatrische ziekten binnen de familie,  vooral angst en depressie. Bij meer dan 20% van de kinderen werden vroege eetproblemen gerapporteerd.

Uit Vlaams vragenlijstonderzoek uit 2013 bij kinderen tussen 8 en 12 jaar bleek de perceptie van controleverlies over eten, los van de objectieve hoeveelheid voedsel die wordt gebruikt, voor te komen bij 14-18% van de meisjes en 18-19% van de jongens. Er werden geen significante geslachtsverschillen gevonden [84]. Een Amerikaanse studie uit 2004 vond dat controleverlies over eten voorkwam bij 9,3% van de kinderen tussen 6 en 13 jaar, dit aan de hand van een klinisch interview [187].

Risicofactoren

Een Britse studie uit 2011 naar risicofactoren van early-onset boulimia nervosa en eetbuien, weerhield vroege menarche als risicofactor, en vond dat het ontwikkelingspatroon van de stoornis verschilde tussen de groep met vroege aanvang en de groep met typische aanvang. Bij deze stoornissen zien we namelijk twee ontwikkelingspatronen.

(1)    Sommige patiënten starten eerst met lijnen, en ontwikkelen ongeveer een jaar later eetbuien.

(2)    Een andere groep patiënten beschrijft eerst eetbuien te ervaren, en ongeveer simultaan lijngedrag te ontwikkelen.

Deze laatste groep is doorgaans jonger dan de groep waarbij eetbuien zich ontwikkelen na het lijngedrag. De ernst van de symptomen bij vroege en typische aanvang verschilde niet [59]. Ook een andere studie onderscheidde deze twee ontwikkelingspatronen, waarbij de eetbuistoornis vroeger startte bij de groep die eerst eetbuien ervoer tegenover de groep die eerste startte met lijnen [188]. Zij vonden echter geen opvallende verschillen in risicofactoren tussen beide groepen, hoewel in andere studies naar voor komt dat de groep met vroege aanvang vaker te maken heeft met gewichtsgerelateerd pestgedrag. Ze vonden wel dat de groep waarbij eetbuien eerst voorkwamen vaker een verlieservaring gehad hadden in het jaar voor de start van de stoornis, wat aansluit bij de theorie dat gebrekkige emotieregulatie bijdraagt aan de ontwikkeling van eetbuien, en bij de groep die eerst lijnde kwam seksueel misbruik vaker voor. Dit laatste sluit aan bij de verklaring dat misbruik lichaamsontevredenheid en gewichtscontroletechnieken uitlokt. Lijngedrag bleek ook samen te hangen met (een geschiedenis van) alcoholproblemen [188].

Een retrospectieve studie bij 60 kinderen tussen 8 en 13 jaar met controleverlies over eten en een gematchte controlegroep wees op de mogelijke rol van problemen in de opvoedingssituatie (lage betrokkenheid, veel conflict, depressie in het gezin) en lijngedrag in het ontstaan van controleverlies [189]. Een longitudinale studie bij een kleine 2000 kinderen uit de lagere school gaf ondersteuning voor een transactioneel model:  de  neiging om impulsief te reageren bij negatieve emoties is predictief voor de verwachting dat eten negatief affect kan helpen verminderen (emotioneel eten), wat vervolgens het ontstaan van eetbuien aan het einde van het zesde leerjaar voorspelt [190].

Een prospectieve studie bij kinderen tussen 6 en 13 jaar (basismeting) die na vijf jaar opnieuw werden bevraagd, toonde dat controleverlies ook op deze jonge leeftijd vrij stabiel is. De helft van de kinderen die ooit controleverlies over hun eetgedrag hadden ervaren, kampten ook vijf jaar later met dit symptoom. De kinderen die op beide momenten controleverlies rapporteerden, en waarbij er dus sprake was van een persistent probleem, hadden een ernstiger klinisch beeld dan degenen die nooit controleverlies hadden, of waarbij het controleverlies verdwenen was. Ze vertoonden meer verstoorde eetattitudes, meer depressieve symptomen, en hadden meer kans om een (sub)klinisch eetbuistoornis te hebben [191]. Een studie bij kinderen tussen 8 en 13 jaar met overgewicht toonde dat het aanhouden van eetbuien (dus met controleverlies) vaker voorkwam bij obese kinderen die hulp zochten dan bij obese kinderen uit de algemene populatie. Bij deze laatste groep verdween het gevoel van controleverlies naarmate ze ouder werden [192].