Eetstoornissen bij jongens

Prevalentie

De prevalentie van eetstoornissen kent een scheve geslachtsverdeling. Een overzichtsartikel uit 2014 rond eetstoornissen bij mannen geeft volgende prevalentiecijfers (levensloopprevalentie):

  • Anorexia nervosa: 0,16-0,3%
  • Boulimia nervosa: 0,1-0,5%
  • Eetbuistoornis: 1,1-3,1%

De verhouding tussen mannen en vrouwen die gedurende hun leven een eetstoornis ontwikkelen wordt geschat op 1:10, maar deze cijfers weerspiegelen wellicht een gebrekkige detectie van mannelijke patiënten. Epidemiologische studies geven uiteenlopende cijfers: ze geven schattingen van de man-vrouw ratio tussen 1:3 en 1:12 voor anorexia nervosa, tussen 1:3 en 1:18 voor boulimia nervosa, en tussen 1:2 en 1:6 voor de eetbuistoornis. Deze laatste heeft dus een meer gelijke geslachtsratio [193]. Mannen vertegenwoordigen 10-20% van de personen met anorexia of boulimia nervosa en tot 40% van de personen met een eetbuistoornis [194].

Uit een Europese studie in zes Europese landen (Frankrijk, België, Nederland, Duitsland, Italië en Spanje) bij 4139 volwassenen (18 jaar en ouder) kwamen volgende gemiddelden naar voor [195]:

Tabel 2. Gemiddelde prevalentie van eetstoornissen in zes Europese landen, uit Preti et al. [196]


 
MannenVrouwen
  n%n%
Anorexia nervosa00220.93
Boulimia nervosa50.12410.88
Eetbuistoornis120.26641.92
Subklinische eetbuistoornis130.91160.55
Eetbuien (als symptoom)291.221123.03
Elke eetstoornis291.221273.73

Een Australische grootschalige longitudinale cohortestudie vond dat eetstoornissen (inclusief ‘andere specifieke eetstoornissen’) volgens de DSM-5 categorieën voorkwamen bij 1,2% van de 14-jarige jongens, bij 2,6% van de 17-jarigen, en bij 2,9% bij de 20-jarigen. Ter vergelijking, bij vrouwen waren deze percentages respectievelijk 8,5%, 15,2% en 15,2%. Boulimia nervosa kwam voor bij respectievelijk 0,4%, 0,7% en 1,6% van de jongens, eetbuistoornis bij 1,2% van de 17-jarige jongens en 0,7% van de 20-jarige jongens. Anorexia nervosa was uiterst zeldzaam [197]. Uit een Nederlandse grootschalige longitudinale cohortestudie kwam de eetbuistoornis naar voor als de meest voorkomend eetstoornis bij adolescente jongens [198]. Ook nachtelijke eetbuien komen relatief vaak voor [193].  Anorexia nervosa bij mannen is het minst frequent. Spierdysmorfie wordt beschouwd als een specificatie van de stoornis van de lichaamsbeleving, maar de symptomen van deze stoornis vertonen  gelijkenissen met anorexia nervosa [193]. Men stelt bij deze mannen dysfuncties vast als cognitieve verstoring van lichaamsbeeld, verstoord eetgedrag, obsessieve gedachten over mannelijkheid, misbruik van anabole steroïden, enzovoort [123].

De ongelijke verdeling van geslacht bij eetstoornissen kan verklaard worden door verschillen in sociaal leren, wat ook wetenschappelijk wordt ondersteund. De internalisering van culturele normen voor slankheid leidt tijdens de vroege schooljaren tot lichaamsontevredenheid. Dit proces, dat vroeger plaatsvindt bij meisjes, leidt tot lijngedrag. Lijngedrag komt dubbel zo vaak voor bij meisjes. Tijdens de adolescentie staat aanvaard worden door leeftijdsgenoten voor beide geslachten centraal waardoor zich goed voelen over hun uiterlijk nog belangrijker wordt. In de media wordt er via artikels en reclame sociale druk op zowel jongens als meisjes uitgeoefend. Voor meisjes blijkt deze blootstelling tien keer hoger te liggen dan voor jongens. Actiefiguren blijken echter evenzeer een onrealistisch beeld voor jongens te tonen als Barbiepoppen voor meisjes [194]. Een bijkomende verklaring voor de lagere prevalentie van mannen met een eetstoornis kan te maken hebben met een genderbias in de instrumenten. De diagnostische criteria en bijhorende vragenlijsten zijn voor vrouwen ontworpen. Om deze genderbias te verminderen, werden de diagnostische criteria in de DSM-5 aangepast. In de toekomst kan dit mogelijk gepaard gaan met een stijging in de diagnoses bij mannelijke patiënten.

Klinische verschijningsvorm

Mannen en vrouwen met eetstoornissen vertonen een zekere mate van overlap in klinische verschijningsvorm, maar er bestaan belangrijke verschillen. Wanneer mannen een eetstoornis hebben, uit zich dit vaker dan bij vrouwen in excessief sporten en sportprestaties. Mannen kampen ook met een bijkomende stigmatisatie. Het stigma heeft niet enkel betrekking op het lijden aan een psychiatrische stoornis, maar ook op het lijden aan een ‘vrouwelijke’ stoornis [193, 194, 199]. Dit verhoogt de drempel om hulp te zoeken, wat gepaard kan gaan met een latere detectie van de eetstoornis, en een langere tijd tussen aanvang van de eetstoornis en behandeling. Vroege detectie en snelle behandeling dragen bij tot de herstelkansen, los van het geslacht van de patiënt [199].

Het blijft echter onzeker welke factoren het beste deze verschillen verklaren [194]. Mannen scoren doorgaans lager op meetinstrumenten die verstoord eetgedrag meten, die ontworpen en gevalideerd werden bij een vrouwelijke populatie. De criteria van de DSM-5 maken het mogelijk eetstoornissen bij mannen preciezer te diagnosticeren [197].

Risicofactoren

Ook de risicofactoren vertonen gelijkenissen en verschillen.  Net zoals bij vrouwen worden meerlingenzwangerschap en prematuriteit beschouwd als risicofactoren voor anorexia nervosa. Een hoger opleidingsniveau wordt soms gevonden als risicofactor voor eetstoornissen bij vrouwen, maar bij mannen wordt deze factor niet weerhouden [5, 193]. Wanneer we kijken naar mannelijke topsporters, zien we vooral een verhoogd risico op eetstoornissen bij uithoudingssporten (lange afstandslopen, wielrennen) [44].

Mannen hebben vaak overgewicht vóór ze een eetstoornis ontwikkelen, en lichaamsontevredenheid kan zowel betrekking hebben op (te hoog) gewicht als op (gebrek aan) gespierdheid. Beide vormen van lichaamsontevredenheid zijn echter risicofactoren voor de ontwikkeling van een eetstoornis bij mannen [193]. Vrouwen zijn minder tevreden over hun lichaam dan mannen. Het grootste verschil tussen mannen en vrouwen betreft de lichaamsdelen waarover ze ontevreden zijn. Mannen zijn minder tevreden met de grootte en vorm van hun spieren terwijl vrouwen minder tevreden zijn met hun gewicht. Deze verschillen kunnen verklaard worden door het maatschappelijk ideaalbeeld van mannen en vrouwen [194].

Homoseksualiteit is een risicofactor voor eetstoornissen bij (jonge) mannen [193]. Dit kan gekoppeld worden aan de hogere druk op fysieke aantrekkelijkheid bij deze subcultuur, waarbij het mannelijke lichaamsideaal slank én gespierd is. Dit onrealistische ideaal kan lichaamsontevredenheid uitlokken. Homoseksuele mannen ervaren meer ontevredenheid rond hun gewicht en lichaamsvormen, en hebben vaker een verstoord lichaamsbeeld in vergelijking met heteroseksuele mannen. Ze vertonen ook meer lijngedrag, extreem beweeggedrag, en gebruik van steroïden. Verder kan homoseksualiteit ook gepaard gaan met meer negatief affect, bijvoorbeeld ten gevolge van negatieve reacties uit de directe omgeving en discriminatie in de maatschappij [25]. 

Uit onderzoek blijkt dat dezelfde persoonlijkheidsprofielen voorkomen bij mannen met eetstoornissen als bij vrouwen [200]. De psychiatrische comorbiditeit is zowel bij mannen als vrouwen met een eetstoornis hoog, maar de graad van psychiatrische comorbiditeit blijkt hoger dan bij vrouwen. Daarom wordt gedacht dat eetstoornissen bij mannen een algemene dispositie voor psychopathologie weerspiegelen [193]. Het betreft vooral affectieve en persoonlijkheidsstoornissen. Bij mannen is er een verhoogde incidentie van middelenmisbruik en antisociale persoonlijkheidsstoornis, al kan dit te verklaren zijn door non-specifieke geslachtsverschillen in de algemene bevolking [194]. Ook trauma is een risicofactor voor eetstoornissen en andere psychopathologie [5]. Uit onderzoek bij veteranen blijkt dat trauma een risicofactor is voor de ontwikkeling van boulimia nervosa of eetbuistoornis bij mannen, en dat een aanzienlijk deel van de mannelijke veteranen symptomen van eetbuistoornis of boulimia nervosa rapporteert [193].