Algemene gegevens
Deze werden verzameld tijdens de screening.
Medische gegevens
[11]
- Medische geschiedenis: type eetstoornis en de ernst ervan (diagnose), somatische verklaring voor eventueel gewichtsverlies, groeiachterstand, maagdarmklachten, menstruatiestoornissen, lichamelijke klachten
- Behandelvoorgeschiedenis
- Prognose
- Comorbiditeiten:
- Obesitas, hart- en vaatziekten, diabetes, allergieën en intoleranties, …
- Zorgwekkend ondergewicht, somatische gevolgen van de eetstoornis: orgaanschade (bv. nieren), slokdarmaandoeningen, maagdarmproblemen, …
- Psychiatrische comorbiditeiten: aandoeningen zoals angst- en stemmingsstoornissen, persoonlijkheidsstoornissen, zelfverwonding, alcohol- en drugsmisbruik, … komen vaak voor bij eetstoornissen [23].
Alcohol en drugsmisbruik: In sommige gevallen kunnen middelenmisbruik en eetstoornissen een vergelijkbare functie hebben (bv. eetbuien en alcoholmisbruik als middel om moeilijke emoties te verdoven), en in andere gevallen kunnen de functies verschillend zijn (restrictief gedrag voor een gevoel van controle en het gebruik van drugs of alcohol om te ontsnappen of ontspannen). Cliënten met restrictief gedrag beroepen zich soms op amfetamines (eetlustonderdrukkend) of andere drugs die de stofwisseling stimuleren [23].
- Medicatie [11]: Het geneesmiddelengebruik wordt nagegaan en de frequentie waarmee ze gebruikt worden:
- psychofarmaca zoals antidepressiva en anxiolytica (angststoornissen), sommige geneesmiddelen kunnen een beperkende of bevorderende invloed hebben op de eetlust en/of het gewicht;
- anticonceptie: kan een invloed hebben op de menstruatiecyclus;
- medicatie voor lichamelijke klachten;
- corticosteroïden (eetluststimulerend)
- diabetesmedicatie, medicatie voor hypertensie of medicatie in verband met comorbiditeit door obesitas;
- geneesmiddelenmisbruik:
- laxantia,
- diuretica,
- gewichtsreducerende medicatie.
Laboratoriumgegevens
Meer informatie over laboratoriumonderzoek bij eetstoornissen .
Veel bloedwaarden zijn verstoord bij een eetstoornis. Een belangrijk aandachtspunt hierbij is hypokaliëmie. Hypokaliëmie komt voor bij ondervoeding, malabsorptie, braken, diarree en overmatig zweten (na overdreven sporten). De meest voorkomende oorzaak is purgeergedrag. Een te lage concentratie aan kalium in het bloed kan leiden tot hartritmestoornissen, die fataal kunnen zijn.
Verder is het nuttig om te weten dat het totaal cholesterol, LDL-cholesterol en HDL-cholesterol mogelijk verhoogd zijn bij personen met AN, ondanks de beperkte voedselinname. Dit heeft verschillende mogelijke oorzaken, waaronder de verminderde productie van het enzym dat nodig is om cholesterol af te breken, een verhoogde absorptiegraad voor exogene cholesterol en de interactie tussen lipiden en hormonen (schilklierhormonen, stresshormonen, insuline) [44]. Het behoeft geen specifieke medicamenteuze of dieetbehandeling. De cholesterolwaarden herstellen zich meestal, maar niet altijd, met herstel van het gewicht en eetgedrag [44]. Bij cliënten met BN is de aanbreng van exogene cholesterol eerder te hoog, ook bij deze cliënten herstellen de waarden zich na normalisatie van het eetpatroon.
Meetinstrumenten en vragenlijsten
Er bestaan verschillende instrumenten die kunnen helpen om het eetgedrag en symptomen van de cliënt in kaart te brengen. Deze testen en/of vragenlijsten (bv. EDE, EDE-Q, Ch-EDE) worden door andere disciplines afgenomen, maar kunnen ook aan de diëtist zinvolle informatie verschaffen. Daarnaast bestaan er ook enkele vragenlijsten die door de diëtist zelf kunnen gehanteerd worden om het eetgedrag en/of symptomen te bevragen.
EDE, EDE-Q en Ch-EDE(-Q)
Om de ernst van de eetstoornissymptomen te bepalen, kan door de psychiater of klinisch psycholoog/orthopedagoog in de diagnostiekfase gebruik gemaakt worden van de Eating Disorder Examination (EDE) [45]. Dit semi-gestructureerd interview wordt algemeen beschouwd als de gouden standaard [6, 15]. Een diagnostisch interview zoals de EDE is echter heel tijdsintensief, en in de praktijk wordt vaak gewerkt met een combinatie van gespreksinformatie (patiënt en eventueel naasten), dossierinformatie (van andere hulpverleners) en vragenlijsten (bv. EDE-Q), eerder dan met een gestructureerd klinisch interview.
Indien het (Ch)EDE-interview wordt afgenomen, is het belangrijk dat dit gebeurt door iemand die hierin geschoold is (psycholoog of psychiater). De EDE bevat vier subschalen, respectievelijk ‘lijnen’, ‘zorgen over eten’, ‘zorgen over gewicht’ en ‘zorgen over de lichaamsvorm of het figuur’ [15]. De informatie die uit de EDE(-Q)bekomen wordt, kan interessant zijn voor de diëtist.
Meetinstrumenten voor de diëtistenpraktijk
Verschillende vragenlijsten kunnen aanvullend worden gebruikt om klachten te inventariseren:
- Nederlandse Vragenlijst voor Eetgedrag (NVE): de NVE brengt drie belangrijke risicofactoren voor overeten en overgewicht in kaart: emotioneel eten (verdeeld in diffusie en duidelijke emoties), extern eten en lijngericht eten [48]. Meer informatie vind je hier.
- Binge Eating Trigger Checklist (BETCH): de BETCH-vragenlijst geeft – samen met het eetdagboek – een goed inzicht in de uitlokkers van eetbuien [39]. De BETCH-vragenlijst vind je hier terug als tool:
Naast het gebruik van gevalideerde meetinstrumenten kan er tijdens de behandeling ook gebruik gemaakt worden van metingen en registraties op maat van de cliënt, bv. onder de vorm van een eetdagboek. Hiermee kan probleemgedrag gemonitord worden, bv. bij bewust braken of ander compensatoir gedrag, eetbuien en overmatig bewegen [6].
Activiteitenpatroon
Obsessief bewegen of sporten kan een vorm van compensatoir gedrag zijn. Het is daarom aangewezen om bewegingsgewoonten (soort beweging of sport, oefeningen, …), -frequentie en -duur na te vragen. Wees ook alert op de hoeveelheid sedentair gedrag. Sommige cliënten weigeren bijvoorbeeld te gaan zitten om op die manier meer calorieën te verbranden.
Om als compenserend gedrag te worden beschouwd, moeten deze gedragingen plaatsvinden met het oog op het beheersen van lichaamsvormen en gewicht, bv. na (gepercipieerd) te veel eten door de cliënt.
“Het is belangrijk om een onderscheid te maken tussen sporten en bewegingsdrang.
Beleeft de cliënt nog plezier aan het bewegen? Of voelt het aan als een verplichting?”
Bevraag:
- Sport:
- welke sport;
- tijdsduur;
- frequentie.
- Extra oefeningen/bewegingsdrang:
- soort;
- tijdsduur;
- frequentie.
- Dagelijkse beweging (verplaatsingen naar werk, school, …).
- Hoe voelt de cliënt zich als de beweging niet kan plaatsvinden?
- Wordt de activiteit volgehouden bij vermoeidheid, bij blessures?
- Wordt er bewogen in functie van de eetstoornis of vanuit ‘medische’ noodzaak (stimuleren darmperistaltiek en ontlasting, ter ontspanning)?
Inschatten van de motivatie
Ambivalentie staat centraal in de strijd die door cliënten met een eetstoornis gevoerd wordt. Hoewel aan de problematiek heel wat negatieve aspecten verbonden zijn, zoals lichamelijke, psychische en sociale klachten, heeft de eetstoornis voor de cliënt vaak ook tal van niet te onderschatten positieve facetten (bv. stabilisatie van het gevoel van eigenwaarde, regulatie van negatieve emoties, gevoel van succes en controle).
Vaak gehoorde uitspraken zijn: “ik wil wel genezen, maar ik wil niet bijkomen”, “mijn eetstoornis is mijn beste vriend, maar ook mijn grootste vijand”, “Ik wil wel stoppen met eetbuien maar ik durf niet meer te eten”, “ik wil stoppen met braken, maar ik wil niet meer eten”, “ik wil wel bijkomen, maar enkel in spieren”.
Deze ambivalentie verklaart de vaak lage motivatie voor verandering, die evenwel kan variëren naargelang de verschillende symptomen van de eetstoornis. Zo kunnen cliënten bereid zijn om eetbuien te verminderen, maar kan de motivatie om strategieën voor gewichtsbeheersing af te bouwen, zoals streng of extreem lijngedrag, overmatige sportbeoefening en compensatoir gedrag (bv. bewust braken), opvallend lager zijn. Het is dan ook belangrijk om goed te verkennen wat men wil veranderen en waarvoor men gemotiveerd is.
Voor het inschatten van de motivatie kunnen verschillende motivatiekaders als leidraad gebruikt worden:
1. Onderzoek de veranderwens van uw cliënt.
De bereidheid om te veranderen kan in kaart gebracht worden met behulp van de veranderingscirkel van Prochaska en DiClemente (1992). Volgens dit model verloopt de verandering van gezondheidsgedrag over volgende stadia:
- Voorbeschouwing (precontemplatie): de cliënt stelt zich weinig of geen vragen bij het huidige gedrag en overweegt geen gedragsverandering.
- Beschouwing (contemplatie): de cliënt begint voor- en nadelen af te wegen maar op vlak van gedrag is er nog niet veel verandering.
- Voorbereiding (preparatie): de cliënt neemt de beslissing om het gedrag te veranderen (hoe klein ook) en maakt voornemens.
- Actie: de cliënt levert zichtbare inspanningen om te veranderen door ‘vallen en opstaan’.
- Consolidatie (handhaving): na voldoende succeservaringen heeft de cliënt zich de nieuwe gewoontes eigen gemaakt, het begint meer ‘vanzelf te gaan’.
2. Het kader van Miller en Rollnick pleit ervoor om bij het bevragen van motivatie een motiverende gespreksstijl te gebruiken: wat is de veranderwens, wat is de behoudswens? De vraag is niet ‘of’ de client wil veranderen maar ‘wat’ de client zelf veranderd wil zien?. Voeg in op basis van gelijkwaardigheid [49, 24, 50].
Ryan & Deci roepen op om bij inschatting van motivatie vooral in te zoomen op de kwaliteit van de motivatie in plaats van de hoeveelheid motivatie. Versterk de kwaliteit van de motivatie door maximaal in te gaan op de psychologische basisnoden van uw cliënt. Zorg voor een bejegening die deze noden maximaal tegemoet komt [25].
3. Aangezien de motivatie voor verandering kan variëren tussen de verschillende symptomen van de eetstoornis, is het aangewezen om een symptoomspecifieke inschatting uit te voeren van de motivatie. Zowel aan het begin van de behandeling als in de loop van de behandeling [51]. Belangrijk hierbij is dat de diëtist zich focust op een gedrag of symptoom. Gewicht of gewichtsverlies is geen gedrag en dus geen goed thema om naar motivatie te peilen.
Meer informatie over de drie motivatiekaders en infofiche motivatie.
Kinderen en adolescenten met eetstoornissen worden soms op verzoek van hun ouders of andere steunfiguren “gestuurd” voor een behandeling. Het is dus zeker niet altijd zo dat het kind of de adolescent al bereid is om iets aan zijn of haar eetstoornis te veranderen [17].
Peil tijdens het diëtistisch onderzoek naar de motivatie van de jongere en pas gedurende het ganse behandelingstraject aangepaste motivatietechnieken toe.
Psychosociale gegevens
Persoonsgegevens
Verzamel gegevens omtrent opleiding, werk/schoolsituatie, dienstverband, woonsituatie (thuiswonend, alleenwonend,…), samenlevingsvorm, kinderen, broers/zussen, gezinssamenstelling, leefomgeving, …
Externe factoren [11]
- De mate waarin de eetstoornis het sociale leven of de psychosociale ontwikkeling heeft verstoord, zoals (vriendschaps)relaties, opleiding, werk;
- familieleden die bekend zijn met eetstoornissen;
- personen uit de directe omgeving die lijnen;
- de attitude van de omgeving ten opzichte van het slankheidsideaal;
- is de directe omgeving sterk gericht op prestaties en uiterlijk?
- de rol van de eetstoornis binnen het gezin, de familie en de directe omgeving:
- de gevolgen van de eetstoornis voor het gezinssysteem;
- de attitude van de gezinsleden ten opzichte van de eetstoornis en het zoeken van hulp bij de behandeling ervan;
- de draagkracht van het sociale netwerk van de cliënt in de thuissituatie;
- pesten, emotionele verwaarlozing of mishandeling, fysiek geweld of seksueel misbruik.
Persoonlijke factoren [11, 6]
- Beleving van gewicht en lichaamsvormen (zie ook antropometrische gegevens):
- Wat is de houding ten opzichte van het gewicht?
- In hoeverre beïnvloedt het gewicht of de lichaamsbeleving het eetpatroon?
- Hoe vaak wordt er gewogen?
- Worden sociale contacten vermeden vanwege de beleving van het gewicht?
- relatie met eetgedrag (bv. eetstijl);
- vrijetijdsbesteding en sociale contacten;
- gebruik van sociale media.
- cognities ten aanzien van eten en gewicht:
- Bij het stellen van een eetstoornisdiagnose worden de volgende cognities beoordeeld: angst voor gewichtstoename of om ‘dik’ te worden, het gevoel ‘dik’ te zijn, op lichaamsvorm en gewicht gebaseerde eigenwaarde, en ontkenning van de ernst van een laag gewicht bij mensen met ondergewicht. In de EDE worden de volgende vragen gebruikt om deze kenmerken te beoordelen [45]:
- Bent u de afgelopen 3 maanden bang geweest dat u zou kunnen aankomen of dik zou kunnen worden?
- Heeft u zich de afgelopen 3 maanden dik gevoeld?
- Is uw vorm of gewicht de afgelopen 3 maanden van belang geweest voor de manier waarop u zich als persoon voelt?
- Bij cliënten met ondergewicht:
- Heeft u de afgelopen 3 maanden het gevoel gehad dat uw huidige gewicht ernstige gezondheidsrisico’s voor u met zich meebrengt?
Bij kinderen en adolescenten zal de focus en de vorm van het diëtistisch onderzoek gedeeltelijk bepaald worden door het type van behandeling dat de cliënt en zijn gezin krijgen. Voor cliënten die gezinstherapie krijgen, beschouwt de diëtist de ouders en/of het gezin als expert in de voeding van het kind. Het diëtistisch onderzoek zal dus plaatsvinden in aanwezigheid van de ouders en/of familieleden, tenzij een specifieke individueel onderzoek wordt voorgeschreven door de behandelende arts of psychiater. Ook in dit laatste geval zal de eetomgeving van het gezin centraal staan [23].