Werkwijze en opbouw

Doel en opbouw

Dit draaiboek heeft tot doel diëtisten die werkzaam zijn in de gespecialiseerde ambulante setting te ondersteunen bij de behandeling van cliënten met eetstoornissen. Ook eerstelijnsdiëtisten spelen een zeer belangrijke rol in het screenen, ondersteunen en doorverwijzen van cliënten met haperend en/of verstoord eetgedrag (zie Verloop van eerstelijnszorg bij eet- en gewichtsproblemen).

Het draaiboek vormt een evidence-based praktijkgericht stappenplan, opgebouwd vanuit het consultatiemodel voor diëtisten (zie methodisch handelen en ICF-diëtetiek), dat naadloos aansluit op bestaande draaiboeken voor artsen, CLB, Eerstelijnsprofessionals, en Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg (CGG), zodat een interdisciplinaire samenwerking gefaciliteerd wordt.

Evidence-based

De algemene werkwijze van Eetexpert voor wetenschappelijke onderbouw wordt gehanteerd. Het draaiboek wordt opgesteld volgens de principes van evidence-based diëtetiek, waarin wetenschappelijke literatuur gecombineerd wordt met expertkennis en de specifieke eigenheden van de doelgroep om tot eensluidende aanbevelingen en adviezen te komen [1].

Meer informatie omtrent de vertaalslag van de geraadpleegde literatuur naar dit draaiboek is terug te vinden in het bijbehorende document met achtergrondinformatie.

Methodisch handelen en ICF-diëtetiek

In de diëtistische zorgverlening bij eetstoornissen wordt het gebruik van een gestandaardiseerd zorgproces aanbevolen [2]. In Vlaanderen (en Nederland) wordt hiertoe gebruik gemaakt van ‘Methodisch handelen’. Methodisch handelen betekent dat de diëtist doelgericht, bewust, systematisch en procesmatig werkt [3]. De opeenvolgende stappen van het methodisch handelen zijn ‘aanmelding’, ‘diëtistisch onderzoek’, ‘diëtistische diagnose’ (zie verder), ‘behandelplan en behandeling’, ‘evaluatie’ en ‘afsluiting’. Binnen het draaiboek zal waar mogelijk dit stappenplan geïntegreerd worden.

Vanuit de Europese (EFAD) en ook Vlaamse Beroepsvereniging (VBVD) van diëtisten wordt naast de implementatie van deze gestandaardiseerde methode ook geopteerd voor gestandaardiseerd taalgebruik onder de vorm van ICF-diëtetiek [4]. Termen uit de ICF-diëtetiek kunnen gebruikt worden voor het vastleggen van:

  • de hulpvraag van de cliënt (diëtistisch onderzoek);
  • bevindingen van de diëtist (antropometrie, klachten, voedingsanamnese) (diëtistisch onderzoek);
  • de diëtistische diagnose;
  • de behandeldoelen (behandelplan en behandeling);
  • de resultaten van de behandeling (afsluiting).

Waar mogelijk worden deze termen geïntegreerd in het draaiboek.

Populatie

Het draaiboek beoogt de gespecialiseerde diëtistische behandeling van volgende doelgroep:

  • + 12j
  • eetstoornis volgens DSM-5 criteria [5]:
    • Anorexia Nervosa (AN);
    • Boulimia Nervosa (BN);
    • Eetbuistoornis (BED);
    • Andere gespecifieerde voedings- of eetstoornis.

De vermijdende/restrictieve voedselinnamestoornis (avoidant/restrictive food intake disorder of kortweg ARFID) wordt onder de vorm van een aparte bijlage besproken. Pica en ruminatiestoornis, stoornissen die voornamelijk voorkomen bij jongere kinderen, vallen buiten de scope van dit draaiboek.

Klinische vragen

Het uitgangspunt van het draaiboek is een antwoord bieden op de klinische vragen waarmee de diëtist dagdagelijks geconfronteerd wordt:

  • Wat is de rol van de diëtist binnen het interdisciplinaire team dat instaat voor de gespecialiseerde ambulante zorg van cliënten met eetstoornissen?
  • Welke andere disciplines moeten worden betrokken bij de inventarisatie van de eetstoornis en welke rol hebben ze?
  • Welke expertkennis en competenties heeft een diëtist nodig die werkzaam is in de gespecialiseerde ambulante zorg voor eetstoornissen?
  • Welke informatie dient te worden bevraagd in de diëtistische anamnese bij cliënten met een eetstoornis?
  • Hoe wordt het individueel behandelplan opgesteld bij cliënten met een eetstoornis?
  • Hoe gebeurt de opvolging en evaluatie van het behandelplan en behandeling bij cliënten met een eetstoornis? Welke parameters moeten bij opvolging bepaald worden en hoe frequent? Hoe kan de diëtist aan terugvalpreventie doen?
  • Wanneer en naar wie moet de diëtist die werkzaam is in de gespecialiseerde ambulante setting doorverwijzen?
  • Hoe verloopt de samenwerking met de residentiële setting wanneer een doorverwijzing vanuit de ambulante setting aan de orde is of wanneer een cliënt na opname verder ambulant behandeld wordt?
  • Hoe worden de ouders, het gezin, de partner of andere steunfiguren best betrokken in de diëtistische behandeling bij minderjarige eetstoorniscliënten?