Visie op preventie

Principe 1. Vermijden van schadelijke neveneffecten

Een belangrijke regel binnen preventiewerk is: zorg dat je niemand schade berokkent [1]. Veel preventiecampagnes richten zich op een specifiek risico bij een bepaalde groep personen. Vaak wordt de hele populatie blootgesteld aan de campagne, maar wat zinvol is voor de risicogroep is dit niet noodzakelijk voor andere groepen. Verder kan een campagne die zich te eng richt op het verminderen van een specifiek risico, en geen rekening houdt met andere aspecten van de persoon, onbedoeld andere riscofactoren verhogen. Het is belangrijk dat zowel de risicogroep als de algemene populatie geen nadeel ondervinden van een campagne, en dat korte termijneffecten op één domein niet gepaard gaan met gezondheidsschade op langere termijn.

Voorbeeld: Bij een preventiecampagne rond overgewicht, wordt vaak de boodschap gegeven dat er ‘goede’ en ‘slechte’ voeding bestaat, dat vet slecht is, dat personen met overgewicht moeten afvallen, en dat slank zijn gekoppeld is aan succes in onze maatschappij. Wanneer een jongere, met of zonder overgewicht, blootgesteld wordt aan deze boodschappen kan dat leiden tot een negatief zelf- en lichaamsbeeld, zwart-wit denken over voeding (“gezond” versus “ongezond”) of aanzetten tot ongezonde dieetpraktijken, zoals streng lijngedrag [2]. Van deze manieren van denken en handelen weten we dat ze overgewicht in stand kunnen houden of eetstoornissen kunnen ontlokken.

Een preventiecampagne die inzet op het op korte termijn “verminderen” van overgewicht, zonder rekening te houden met langetermijneffecten of het bredere functioneren van personen, kan contraproductief zijn en zelfs onbedoeld andere stoornissen uitlokken [2, 3, 4]. Zelfs wanneer er gezondheidswinst op één domein zou plaatsvinden, mag dit geen schade op een ander domein met zich meebrengen.

Ook ondoordachte preventieprogramma’s rond eetstoornissen kunnen schadelijke neveneffecten hebben. Zo blijkt dat er heel voorzichtig moet omgesprongen worden met het informeren van jongeren rond gevaarlijke methoden om gewicht te verliezen [5, 6]. Bij het geven van psycho-educatie rond eetstoornissen als preventie kunnen jongeren op ongezonde ideeën gebracht worden [6]. Zo komen in deze lessen methoden om af te vallen aan bod, zoals purgeren, diuretica misbruiken enzovoort [1]. Deze methoden kunnen ook als ‘oplossingsstrategieën’ geïnterpreteerd worden om controle te krijgen over zichzelf en om met emoties om te gaan. Een jongere met een laag zelfbeeld door overgewicht kan bijvoorbeeld in een les over eetstoornissen gevaarlijke methoden om te lijnen oppikken.

Gemeenschappelijk aan ondoordachte preventiecampagnes rond overgewicht en eetstoornissen is dat vaak de focus op het gewicht gelegd wordt. Door de focus op het gewicht te leggen kunnen mensen lichaamsontevredenheid en negatieve emoties ontwikkelen, wat zowel voor overgewicht als eetstoornissen risicofactoren zijn. Bovenstaand argument pleit voor een preventieve aanpak van eet- en gewichtsproblemen waarbij de focus niet enkel op gewicht gericht is, maar op een gezonde leefstijl. De uitgangspunten hierbij zijn gezond en evenwichtig eten, plezierige fysieke activiteiten op maat van de ontwikkelingsfase van de jongere, en een gezond zelf- en lichaamsbeeld [7]. De bedoeling is om een ruimer beeld van gezondheid te bevorderen en in te zetten op versterkende factoren, zodat er niemand uit de boot valt of net extra risico loopt en iedereen profijt kan halen uit preventie.

Principe 2. Werk aan gezamenlijke preventie van eetstoornissen én gewichtsproblemen

Specifiek van belang voor de preventie van eet- en gewichtsproblemen, blijkt uit onderzoek dat er een grote overlap bestaat tussen personen met eetstoornissen en gewichtsproblemen. Beide groepen – dus ook personen met overgewicht – maken gebruik van gelijkaardige, ongezonde methodes om hun gewicht te doen dalen [8, 9]. We weten ook dat personen die vaak lijnen, net een veel grotere kans op het ontwikkelen van eetbuien hebben [10]. Daarnaast had een groot aandeel personen met boulimia nervosa in de kindertijd overgewicht [11]. Bij veel mensen met overgewicht is er ook een eetstoornis aanwezig: volgens de prevalentieschattingen hebben tot één derde van de mensen met overgewicht of obesitas een eetbuistoornis [12]. Daarnaast hebben eetstoornissen en gewichtsproblemen vaak dezelfde onderliggende risicofactoren. Voorbeelden hiervan zijn een laag zelfbeeld, een negatieve lichaamsbeleving, moeite met het reguleren van emoties, of problemen in sociale relaties [13]. Uit een overzichtsonderzoek naar risicofactoren bij eetstoornissen blijkt bovendien dat er gedeelde ontwikkelingspaden bestaan tussen enerzijds anorexia nervosa en boulimia nervosa, en anderzijds boulimia nervosa en ‘binge eating disorder’ [14].

Gezien gezondheidswinst op het ene domein geen schade op een ander domein teweeg mag brengen, en er een overlap bestaat tussen eetstoornissen en gewichtsproblemen pleit men ervoor om in de preventie eetstoornissen en overgewicht samen te benaderen [15].

Principe 3. Ga stigmatisering tegen

Personen met eetstoornissen en gewichtsproblemen zijn vaak het slachtoffer van stigmatisering. Personen met een eetstoornis krijgen frequent te horen dat ze zich “erover moeten zetten” of dat ze geen “échte” aandoening hebben, wat bijzonder schadelijk is voor hun welzijn en herstel [16]. Personen met overgewicht worden op hun beurt als lui en zwak bestempeld [17].

Stigmatisering bij eet- en gewichtsproblemen heeft veel te maken met ideeën rond persoonlijke verantwoordelijkheid: een eetstoornis wordt dan gezien als een bewust keuze of als een gebrek aan weerbaarheid tegen het slankheidsideaal, overgewicht als het gevolg van een gebrek aan wilskracht om “gezond” te leven. Jammer genoeg zijn deze stigma’s wijdverspreid en leven ze ook in de hulpverlening. Het advies om “minder te eten en meer te bewegen” (of andersom bij ondergewicht), dat veel hulpverleners geven zonder het persoonlijke verhaal van de patiënt te beluisteren, is dan ook in essentie een stigmatiserende boodschap [18].

Gewicht is echter in veel mindere mate controleerbaar dan de maatschappelijk en industriële beeldvorming ons laat geloven. Diverse determinanten spelen een rol in leefstijl en gewicht, en veel van deze factoren staan slechts gedeeltelijk onder persoonlijke controle [19]. Bovendien worden gewicht en gezondheid vaak onterecht als synoniemen beschouwd. Een normaal gewicht garandeert echter geen gezondheid, net zoals over- of ondergewicht niet gelijk staat aan ziekte [20, 21]. Er zijn directere determinanten van gezondheid, zoals leefstijl, en een gezonde leefstijl met bijhorende gezondheidswinst kan in principe op elk gewicht bereikt worden [7].

Ook hulpverleners geven, vaak onbewust, stigmatiserende boodschappen. Dit kan vele vormen aannemen: een wachtkamer inrichten vol modeblaadjes met reclame voor trendy diëten, leefstijladviezen geven vóór het eet- en beweeggedrag werden ingeschat, beladen termen zoals “dik” gebruiken, klachten attribueren aan het gewicht en zo minder tijd nemen voor de patiënt met overgewicht om klachten uit te diepen of informatie te geven, niet het gepaste onderzoeksmateriaal in huis hebben…

De gevolgen van stigmatisering zijn niet min, met een impact op het zelfbeeld (zoals internalisering van de stigma’s) en psychologische klachten, sociale isolatie, en verminderen de kansen op de sociaaleconomische ladder [22, 23]. Bovendien vormt stigmatisering een drempel voor hulpverlening en herstel [24]. Zo veroorzaakt stigmatisering stress, wat gezondheidsproblemen en verstoord eetgedrag zoals lijnen en emotioneel eten met zich meebrengt. Deze gevolgen dragen op hun beurt weer bij aan het in stand houden of erger worden van het gewichtsprobleem. Zo komt het kind in een vicieuze cirkel terecht, en werken de gevolgen door tot in de volwassenheid [25, 22, 26]. In recente aanbevelingen pleiten internationale onderzoeksteams dan ook voor prioritering van de aanpak van stigmatisering in de preventie en zorg bij overgewicht en obesitas [27].

Principe 4. Werk versterkend i.p.v. probleemgefocust

Tot 1995 werd de preventie rond eet- en gewichtsproblemen probleemgericht aangepakt. Dit wil zeggen dat er aan de slag werd gegaan op het moment dat het probleem zich voordeed, als enige preventiestrategie. Wanneer bijvoorbeeld duidelijk werd dat een jongere een eetstoornis had, werd er ingegrepen door aan de hele groep of klas een les te geven over deze eetstoornis en de gevolgen ervan. Bovendien werd tijdens het geven van informatie over deze problematiek vaak gebruik gemaakt van getuigenissen. Het idee hierachter was ‘een gewaarschuwd man is er twee waard’: als jongeren weten wat deze problematiek inhoudt, zullen ze nooit meer dergelijk probleemgedrag stellen. We weten nu dat deze methode enkele nadelen heeft, zoals onder de rubriek ‘Vermijden van schadelijke neveneffecten’ reeds vermeld werd.

  • Jongeren kunnen in dergelijke les bijvoorbeeld gevaarlijke gewichtscontrolestrategieën aanleren [6].
  • Daarnaast zorgen deze lessen voor een negatieve vorm van aandacht. De jongere met het probleem wordt, vaak tegen de wens van de jongere, in de schijnwerpers gezet. Bovendien kunnen andere jongeren, in een leeftijdsfase die gepaard gaat met heel wat uitdagingen op vlak van identiteit en emotioneel welzijn, deze uitdagingen invullen door eveneens probleemgedrag te stellen.
  • Een ander nadeel van ‘lessen over stoornissen’ is dat ze de indruk geven dat het probleemgedrag normaal is [3]. In principe bieden lessen op school, aan de brede groep jongeren, informatie waarvan we willen dat jongeren deze overnemen. Bij een les over eetstoornissen willen we net niét dat jongeren dit gedrag overnemen, het gaat hier niet over doorsneegedrag[voetnoot1]. Normaliseren van probleemgedrag werkt drempelverlagend, waardoor deze vorm van preventie net een averechts effect kan hebben.

Bovenstaande aanbeveling geeft echter wel ruimte voor probleemthema’s die bij iedere jongere herkenbaar zijn binnen een normaal groeiproces. Bij jongeren leeft vaak de idee dat hun leven perfect en fantastisch moet zijn en dat ze zich steeds goed moeten voelen. Het is belangrijk dat er onder jongeren een klimaat heerst waarbij iemand zich ook eens minder goed mag voelen en waarbij hierover gepraat kan worden. Dit is iets anders dan jongeren informatie te geven over stoornissen met specifieke technieken om af te vallen of te purgeren.

In 1998 kreeg ons kenniscentrum van Mental Health Europe een ‘best practice’ award voor het concretiseren van de nieuwe aanbevelingen. Een eerste vernieuwing is om zich niet te richten op een specifiek probleem, maar op versterkende thema’s. De tweede vernieuwing sluit hier direct bij aan, en houdt in dat de preventie wordt toegespitst op de brede groep jongeren, door groeibevorderend te werken. De thema’s die aan bod komen, zetten datgene in de schijnwerper waarvan we willen dat het overgenomen wordt door alle jongeren. Deze vernieuwingen sluiten aan bij de basisvoorwaarde dat niemand schade mag ondervinden door een preventiecampagne (zie ‘Vermijden van schadelijke neveneffecten’ en [1]). Daarom is het de bedoeling om elke jongere weerbaarder te maken. Hierbij zetten we in op thema’s waarvan we weten dat iedereen er baat bij heeft, zoals de copingstijl (of omgaan met problemen en emoties) en sociale vaardigheden. Een aanvullende vernieuwing van deze aanpak is de rol van de leerkracht[voetnoot2]. Inzet van de leerkracht bij preventie geeft belangrijke meerwaarde boven de inschakeling van gastdocenten: de leerkracht is een belangrijk rolmodel, heeft een band met de jongere, en heeft zo meer impact dan een externe vormingswerker die eenmalig een les over eetproblemen komt geven. Niet enkel tijdens een ‘preventiemoment’, maar ook tijdens dagelijkse contacten heeft de leerkracht impactkansen en een voorbeeldfunctie. Zo heeft de manier waarop een leerkracht met zijn/haar eigen gewicht en uiterlijk omgaat of welke boodschappen deze geeft, een impact op de jongeren. Wanneer preventie op school door de leerkracht gegeven wordt, kan de boodschap bovendien herhaald worden en is er een ruimer bereik over verschillende jaren of klassen heen.

Hoewel sommige auteurs (zoals [28]) ervoor pleiten om enkel die jongeren te betrekken die een risico lopen op het ontwikkelen van een eetstoornis, sluiten we ons aan bij de meerderheid die ervoor pleit om alle jongeren weerbaarder te maken. Ze worden allen blootgesteld aan het slankheidsideaal en zoeken zich een weg in het omgaan met eten en gewicht. De thema’s die opgenomen worden in een preventieplan zijn thema’s die herkenbaar zijn voor iedereen. Daarnaast zijn deze thema’s gericht op het normaliseren van het groot worden en wat hier bij komt kijken. Ze behandelen gezonde manieren van omgaan met emoties.

Besluit

Samengevat kunnen we stellen dat

  1. Preventie van eetstoornissen en overgewicht samen dient aangepakt te worden. Wanneer de focus te sterk ligt op gewichtsissues lokt dit verstoord eetgedrag, een negatief lichaamsbeeld en gewichtsproblemen uit. Wanneer eetgedrag en angst voor eetproblemen te centraal staan, kan dit verstoord eetgedrag uitlokken.
  2. Door in te zetten op versterkende thema’s ontstaat er één gemeenschappelijke preventiemethode voor eet- en gewichtsproblemen (en andere psychische problemen). Hierbij hoort het weerbaarder omgaan met de slankheidscultuur, het werken aan meer zelfvertrouwen en het uitbouwen van een gezonde leefstijl.
  3. Door te focussen op gezondheidswinst en niet langer op gewicht (gezondheidswinst kan op elk gewicht bereikt worden), dragen we bij aan destigmatisering. Stigmatisering vormt een veelvoorkomend probleem met een negatieve impact op het zelfbeeld, op sociale isolatie en stress, op gezondheidsproblemen, en op het eetgedrag dat zich door lijnen en emotioneel eten kan ontregelen. Deze vicieuze cirkel willen we mee doorbreken.

Referenties arrow

  1. J. O’Dea, „School-based interventions to prevent eating problems: first do no harm,” Eating Disorders, vol. 8, pp. 123-130, 2000.
  2. The National Eating Disorders Collaboration, „Eating Disorders: The way Forward. A strategic communication framework.,” 2010.
  3. L. Debray en A. Vandeputte, „Communiceren over gewicht en leefstijl. Tips ter preventie van overgewicht én eetstoornissen.,” Nutrinews, vol. 4, pp. 3-7, 2013.
  4. S. Daníelsdóttir, D. Burgard en W. Oliver-Pyatt, „Guidelines for childhood obesity prevention programs,” Academy for Eating Disorders, 2011.
  5. M. Levine, N. Piran en K. Jasper, „Eating Disorders,” in Handbook of adolescent behavioral problems evidence-based approaches to prevention and treatment, New York, Springer, 2015, pp. 305-328.
  6. P. Warschburger, S. Helfert en E. M. Krentz, „POPS: a school based prevention programme for eating disorders,” Journal of Public Health, vol. 19, pp. 367-376, 2011.
  7. Northern Health, „Position on health, weight and obesity. An integrated population health approach,” Northern Health, Canada, 2012.
  8. K. Escoto en S. French, „Unhealthy and healthy weight control behaviours among bus operators,” Occupational Medicine, nr. 62, pp. 138-140, 2012.
  9. D. Neumark-Sztainer, M. Story, P. Hannan, C. Perry en L. Irving, „Weight-related concerns and behaviors among overweight and non-overweight adolescents: Implications for preventing weight-related disorders,” Archives of Pediatrics and Adolescent Medicine, nr. 156, pp. 171-178, 2002.
  10. Field, S. Austin, C. Taylor, S. Malspeis, B. Rosner, H. Rockett, M. Millman en G. Colditz, „Relation between dieting and weight change among preadolescents and adolescents,” Pediatrics, nr. 112, pp. 900-906, 2003.
  11. Fairburn, S. Welch, H. Doll, B. Davies en M. O’Connor, „Risk factors for bulimia nervosa: A community-based case-control study,” Archives of General Psychiatry, nr. 54, pp. 509-517, 1997.
  12. S. Pagoto, K. Schneider, B. M. Appelhans, C. Curtin en A. Hajduk, „Psychological Co-morbidities of Obesity,” in Psychological Co-morbidities of Physical Illness, Springer, 2011, pp. 1-72.
  13. Eetexpert , „Risicoprofiel bij eet- en gewichtsstoornissen,” Brussel: Vlaamse Gemeenschap, Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (verkrijgbaar via Eetexpert.be vzw)., 2016.
  14. J. L. Bakalar, L. Shank, A. Vannucci, R. M. Radin en M. Tanofsky-Kraff, „Recent advances in developmental and risk factor research on eating disorders,” Current Psychiatry Reports, nr. 17, pp. 41-50, 2015.
  15. D. Neumark-Sztainer, „Can we simultaneously work toward the prevention of obesity and eating disorders in children and adolescents?,” International Journal of Eating Disorders, nr. 38, pp. 220-227, 2005.
  16. S. Griffiths, J. M. Mond, S. B. Murray en S. Touyz, „The prevalence and adverse associations of stigmatization in people with eating disorders,” International Journal of Eating Disorders, vol. 48, pp. 767-774, 2014.
  17. J. M. Murakami, J. H. Essayli en J. D. Latner, „ The relative stigmatization of eating disorders and obesity in males and females,” Appetite, vol. 102, pp. 77-82, 2016.
  18. S. Alberga, B. J. Pickering, K. A. Hayden, G. D. C. Ball, A. Edwards, S. Jelinski, S. Nutter, S. Oddie, A. M. Sharma en S. Russel-Mayhew, „Weight bias reduction in health professionals: a systematic review.,” Clinical Obesity, vol. 6, pp. 175-188, 2016.
  19. L. R. Vartanian en J. M. Smyth, „Primum non nocere. Obesity stigma and public health.,” Journal of Bioethical Inquiry, pp. 49-57, 2013.
  20. B. Estour, N. Marouani, T. Sigaud, … en N. Germain, „Differentiating constitutional thinness from anorexia nervosa in DSM 5 era,” Psychoneuroendocrinology, pp. 94-100, 2017.
  21. Tomiyama, J. M. Hunger, J. Nguyen-Cuu en C. Wells, „Misclassification of cardiometabolic health when using body mass index categories in NHANES 2005–2012.,” International Journal of Obesity, nr. 40, pp. 883-886, 2016.
  22. R. Puhl en Y. Suh, „Stigma and etaing and weight disorders,” Current Psychiatry Reports, vol. 17, 2015.
  23. C. Maïano en A. Aimé, „Weight-based stigmatisation: A special issue on determinants, mediating mechanisms, and intervention programs,” European Review of Applied Psychology, vol. 67, pp. 113-115, 2017.
  24. J. Van Weeghel, M. Pijnenborg, J. van ‘t Veer en G. (. Kienhorst, „ Handboek destigmatisering bij psychische aandoeningen. Principes, perspectieven en praktijken,” Bussum, Coutinho, 2016.
  25. J. Tomiyama, „Weight stigma is stressful. A review of evidence for the Cyclic obesity/weight-based stigma model,” Appetite, vol. 82, pp. 8-15, 2014.
  26. R. M. Puhl, M. M. Wall, C. Chen, S. Bryn Austin, M. E. Eisenberg en D. Neumark-Sztainer, „Experiences of weight teasing in adolescence and weight-related outcomes in adulthood: A 15-year longitudinal study,” Preventive Medicine, nr. 100, pp. 173-179, 2017.
  27. Northern Health, „Position on health, weight and obesity. An integrated population health approach,” Northern Health, Canada, 2012.
  28. E. Stice, H. Shaw en C. N. Marti, „A meta-analytic review of eating disorder prevention programs: Encouraging findings,” Annual Review of Clinical Psychology, nr. 3, pp. 207-231, 2007.
  29. World Health Organisation, „Ottawa Charter for Health Promotion.,” WHO, Geneva, 1986.

Voetnoten arrow

 

[1] Het normaliseren van probleemgedrag moet hier losgekoppeld worden van de inspanningen rond destigmatisering van personen met psychische problemen. Uiteraard is het belangrijk de afstand tussen personen met en zonder een psychisch probleem (of andere aandoening) te verkleinen. De klemtoon ligt dan echter op voorafgaande factoren, op gezonde copingstrategieën en op herstel.

[2] Deze vernieuwing richt zich enkel op preventie op school, maar kan ruimer toegepast worden in andere groepen met een vaste begeleider. Preventielessen werden vroeger vaak gegeven door een extern persoon. De rol van de leerkracht werd toen over het hoofd gezien.

Voor meer info rond preventie, zie de preventie pagina bij ‘Info per thema