Lichamelijke gevolgen van anorexia nervosa

In deze sectie wordt ingezoomd op de lichamelijke gevolgen van ondervoeding. Voor een samenvattende tabel, klik hier. Verder wordt het hervoedingssyndroom kort toegelicht. De gevolgen van purgeergedrag komen uitgebreid aan bod bij de bespreking van boulimia nervosa.

Gevolgen van ondervoeding

Ondervoeding ligt aan de oorzaak van verschillende van de initiële lichamelijke symptomen, en deze symptomen zijn vaak adaptaties aan het energietekort.

Klinische kenmerken van vertraagde stofwisseling arrow

Ondervoeding verstoort de stofwisseling, omdat het lichaam zijn verbruik aanpast aan de voedselinname. De ademhaling en de hartslag worden trager (een polsslag van minder dan 60 slagen per minuut) en de bloeddruk daalt. Als gevolg hiervan voelen de patiënten zich dikwijls erg moe, duizelig, lusteloos. Ook de lichaamstemperatuur verlaagt, en de patiënt heeft het sneller koud. Het verschijnen van donshaartjes heeft waarschijnlijk de functie om warmte vast te houden. Het verlaagde metabolisme speelt ook een rol bij gastro-intestinale problemen. Vertraagde maaglediging en spijsvertering dragen bij tot een opgeblazen gevoel bij de patiënten en tot constipatie, dat herstel van een normaal voedingspatroon kan hinderen [16, 17, 7]. Ook het honger- en verzadigingsgevoel, die gestuurd worden vanuit de hypothalamus, geraken hierbij ontregeld. Ondervoeding gaat dus gepaard met heel wat hormonale veranderingen.

De verlaagde stofwisseling is een beschermingsmechanisme van het lichaam [7]. De stofwisseling herstelt zich bij (tijdig) herstel van het eetgedrag. Echter, bij aanhoudende ondervoeding faalt de adaptatie en kan het lichaam niet langer compenseren voor de slechte voedingstoestand [16, 18]. Het metabolisme daalt sterk, de lichaamstemperatuur kan niet op peil gehouden worden, en bijna elk orgaansysteem komt onder druk te staan [16]. Ook zijn sommige gevolgen van de hormonale verstoringen van blijvende aard, zoals osteoporose [18].

 

Algemene gevolgen

Door het tekort aan voeding (of een te hoog verbruik) kan een hypoglycemie ontstaan. Deze toestand kan snel gecorrigeerd worden (in eerste instantie door een gezoete drank en een boterham te geven; bij (dreigend) bewustzijnsverlies: GlucaGen hypokit s.c. injectie), maar ernstige hypoglycemie die niet tijdig wordt gecorrigeerd kan dodelijk zijn. Ernstige hypoglycemie in het kader van anorexia nervosa is gelukkig zeldzaam, maar dient expliciet bevraagd te worden [6]. Symptomen van hypoglycemie zijn zweten, beven, geeuwen, plots hevig hongergevoel, verwardheid en irritatie, en in een volgende fase bradycardie, coma en sterfte [6, 19].

Frequente cardiovasculaire symptomen zijn orthostatische hartslag- en bloeddrukveranderingen, bradycardie, en een slechte bloeddoorstroming gekenmerkt door koude handen en voeten, vertraagde vulling van de bloedvaten, en soms acrocyanose. Hartgeleidingsproblemen kunnen zich voordoen ten gevolge van myocardiale atrofie, en worden gezien als de voornaamste directe doodsoorzaak van anorexia nervosa [16]. Symptomen van (chronisch) hartfalen zijn onder meer vermoeidheid, sufheid en kortademigheid. Patiënten met anorexia nervosa blijven doorgaans actief ondanks deze klachten, wat hun risico op decompensatie verhoogt. Vaak kennen deze patiënten dan ook geen duidelijke, progressieve achteruitgang, maar hebben een plotse decompensatie gezien ze de signalen van hun lichaam negeren [19]. Patiënten kunnen zich subjectief goed voelen ook als het risico op hartdood hoog is [13]. Voor criteria voor ernstinschatting, zie “Risicotaxatie”. Ook hartritmestoornissen worden frequent gerapporteerd, en nemen toe naarmate de patiënt ouder is en langer aan de eetstoornis lijdt. Een mitralisklep-prolaps kan ook ontstaan, en verdwijnt doorgaans met gewichtsherstel. Ook aan de herstelfase zijn risico’s verbonden. Tijdens de hervoedingsfase kan acuut hartfalen optreden door een tekort aan bepaalde stoffen, zoals fosfaten, waarvan de lichaamsbehoefte op dat ogenblik hoger is dan een normale voeding aanbiedt. Het “hervoedingssyndroom” is zeldzaam, maar maatregelen ter preventie zijn aangewezen (zie ‘Gevolgen van hervoeden’) [16].

Uitdroging kan ook een gevolg zijn van een verminderde vochtinname, omdat patiënten naast hun voedselinname ook vaak hun vochtinname beperken. Symptomen van uitdroging zijn droge mond, donkere urine, orthostatische bloeddrukval, duizeligheid en flauwvallen. Dehydratatie kan gepaard gaan met toename van de creatinineconcentratie in het bloed, en ketonen en eiwit in de urine. Patiënten kunnen een verminderde glomerulaire filtratiesnelheid hebben, en kunnen in ernstige gevallen nierschade oplopen [17]. Een chronische uitdrogingstoestand en de pogingen van het lichaam om vocht vast te houden kunnen een pseudo-hyperaldosteronisme uitlokken, wat kan leiden tot hypokaliëmie [14, 15]

Lage botdensiteit is een frequente complicatie van eetstoornissen zowel bij mannen als vrouwen. Het is niet alleen problematisch omwille van het verhoogde risico op fracturen tijdens het verloop van de eetstoornis, maar ook omdat de gevolgen mogelijk onomkeerbaar zijn en de gezondheid van het skelet voor de verdere levensloop onder druk zetten. Er zijn wellicht meerder factoren die een rol spelen in de verlaagde botdensiteit. Mogelijke factoren zijn verminderde productie van geslachtshormonen (oestrogeen en/of testosteron), tekorten in calcium en vitamine D, verminderde spiermassa met implicaties voor skeletsterkte, en hoge cortisolniveaus ten gevolge van de hyperactivatie van de HPA-as. De ernst en duur van de eetstoornis, en de (jonge) leeftijd waarop de eetstoornis zich voordoet, hebben een negatieve invloed op herstel van de botsterkte. Omdat de adolescentie een kritische periode is voor botmineralisatie, lopen jonge patiënten meer risico op langetermijngevolgen voor hun skelet. Herstel van eetgedrag is essentieel voor herstel van botdensiteit [16].

Ook in de hersenen worden veranderingen opgemerkt, waarvan de oorsprong niet altijd duidelijk is. Gerapporteerde veranderingen zijn:

  • pseudo-atrofie, waarbij de omvang van met vocht gevulde ruimtes tussen de hersenen is afgenomen, en het volume van de hersenen is afgenomen;
  • afwijkingen in de doorbloeding van bepaalde hersengebieden;
  • veranderingen in het glucose-metabolisme in de hersenen;
  • verhoogde gevoeligheid voor epileptische aanvallen;
  • en veranderde activiteit van neurotransmitters (in het bijzonder serotonine) [7].

Afwijkingen in het volume van grijze en witte stof in de hersenen en toename van het cerebrospinaal vocht zijn in verhouding tot de mate van gewichtsverlies. Cognitieve verstoringen doen zich voor binnen een brede waaier van neuropsychologische domeinen. Hoewel verder onderzoek hierrond nodig is, klagen patiënten met anorexia nervosa vaak over aandachts- en geheugenproblemen. Verder kan men vaak moeilijk omgaan met onzekerheden, is er een overmatige focus op details en weinig flexibiliteit in denken en doen. De cognitieve verstoringen zijn echter niet in directe verhouding tot structurele veranderingen in de hersenen. Het is onduidelijk wat de precieze relatie is tussen de gewijzigde hersenactiviteit en de eetstoornis, en of deze al dan niet omkeerbaar zijn. Het volume witte stof normaliseert zich bij gewichtsherstel, maar de veranderingen in grijze stof lijken te persisteren [16].

 

Gevolgen van tekorten in specifieke nutriënten

  • Eiwittekort kan de vochtbalans verstoren en veroorzaakt oedeem ter hoogte van de buik, de onderbenen en voeten, en het gezicht. Dit wordt ook hongeroedeem genoemd. Eiwittekort speelt ook een rol in osteoporose [7] en kan spierafbraak veroorzaken [20].
  • Een tekort aan voedingsvezels is een oorzaak van constipatie [7].
  • Door het langdurig vermijden van bepaalde producten kan ook een verworven voedselintolerantie ontstaan, die meestal reversibel is. Het voedsel wordt dan geleidelijk terug opgenomen in het menu [7].
  • De omzetting van caroteen in vitamine A kan verstoord zijn, wat gepaard gaat met een geelkleurige huid. Verder eten patiënten met anorexia nervosa vaak heel veel groenten en fruit, die veel caroteen bevatten [7].
  • Een tekort aan onder meer calcium, vitamine D en fosfaat dragen bij aan osteoporose [7].
  • Door het lage vetgehalte is er vaak een tekort aan vetoplosbare vitaminen: vitamine A (immuunsysteem, groei), D (botkwaliteit), E (vorming van rode bloedlichaampjes) en K (bloedstolling). Ook een tekort aan vitamine B12 (verwerking foliumzuur, werking zenuwstelsel) komt vaak voor, door een vegetarisch eetpatroon, en een tekort aan Zink (opbouw eiwitten, vruchtbaarheid). Een tekort aan Zink veroorzaakt gewichtsverlies en menstruatiestoornissen [7].
    Een tekort aan ijzer en vitamine B12 kan gepaard gaan met bloedarmoede [7].
  • Sommige patiënten drinken extreem veel water, bijvoorbeeld om hun gewicht te manipuleren. Dit kan gepaard gaan met een tekort aan natrium (waterhuishouding van de lichaamscellen), dat dodelijk kan zijn [19, 16]. Symptomen van natriumtekort zijn neurologisch van aard (verwardheid, hoofdpijn, bewustzijnsvermindering…)

Tabel 1. Voornaamste lichamelijke gevolgen van ondervoeding [6]

Adaptatieprocessen (reversibel) Korte-termijn risico’s Lange-termijn risico’s
– lage bloeddruk en hartslag
– endocriene veranderingen
– huidveranderingen
– hypoglycemie
– cardiovasculaire afwijkingen
– stoornissen in het maagdarmkanaal
– uitdrogingsverschijnselen
– elektrolytenstoornissen
– renale complicaties
– groeiretardatie
– stoornissen in puberteitsontwikkeling, vruchtbaarheidsproblemen
– botmetabolisme en osteoporose
– afwijkingen in de hersenontwikkeling

Biochemische kenmerken van ondervoeding arrow

De klinisch-chemische kenmerken van ondervoeding hangen vooral samen met een verstoorde hormoonproductie en met een verminderde aanmaak van bloedbestanddelen door het beenmerg [7], wat zich kan uiten in pancytopenie (een tekort aan witte en rode bloedcellen). Endocrinologische verstoringen omvatten verstoorde schildklieractiviteit (euthyroid sick syndrome), verhoogde cortisolwaarden, verhoogde cholesterol ten gevolge van een verminderd cholesterolmetabolisme, lagere bloedsuikerwaarden, neurogene diabetes insipidus, en verminderde temperatuurregulatie [17].

 

De belangrijkste endocrinologische veranderingen hebben betrekking op de geslachtshormonen (HPG-as), de bijnieren (HPA-as), de schildklier (HPT-as), de groeihormonen (HGHS-as), en sommige centrale en perifere neuropeptiden [18].

 

De HPG-as

De hypothalamische secretie van gonadotrofinen (luteïniserend en follikelstimulerend hormoon) keert terug naar een prepubertair patroon, wat gepaard gaat met amenorroe. Amenorroe wordt gedefinieerd als het uitblijven van 3 opeenvolgende menstruele cyclussen [18]. Er ontwikkelt zich geen follikel, of er is geen dominante follikel [18].

De hormonale verstoringen die leiden tot amenorroe zijn eerder een effect van uithongering en ondervoeding dan van een laag gewicht op zich. Amenorroe kan optreden vóór gewichtsverlies, en de menstruatie hervat niet altijd bij gewichtsherstel. Zelfs korte periodes van lijnen of vasten kunnen de menstruele cyclus verstoren. Gewichtsherstel tot 90% van het ideale gewicht is het gemiddelde waarbij vrouwen binnen de 6 maanden terug menstrueren, maar bij 10-15% houdt amenorroe aan. Andersom kunnen vrouwen met anorexia nervosa nog steeds zwanger worden in een periode waarin ze tijdelijk ovuleren, dus anticonceptie moet besproken worden [19].

 

De HPA-as

De hyperactivatie van de HPA-as gaat gepaard met hogere cortisolwaarden. De cortisolwaarden spelen een rol in het behouden van het bloedsuikergehalte bij ondervoeding [18]. De hyperactivatie van de HPA-as gaat gepaard met een aantal gedragsmatige symptomen van anorexia nervosa zoals bewegingsdrang, onderdrukking van de eetlust, en verminderd libido, en kan van daaruit het eetstoornisgedrag in stand houden [18, 16].

 

De HPT-as

De verminderde stofwisselingsactiviteit uit zich in gewijzigde schildklierwaarden en insulinewaarden. Het schildklierhormoon T4 wordt minder omgezet in het actieve T3 en er ontstaat meer rT3, een inactieve vorm van T3. De hoeveelheid schilklierhormoon is dus normaal, maar de werkzaamheid is verminderd. Dit wordt het euthyroid sick syndrome genoemd [19, 7, 18]. De verminderde schildklieractiviteit draagt bij tot het ontstaan van een droge huid en broze nagels en haar. Insuline reguleert de stofwisseling van koolhydraten en aminozuren. Bij anorexia nervosa is er zowel een verlaagde productie en verhoogde afbraak van insuline als een verlaagde gevoeligheid voor insuline. Hierdoor wordt minder glucose verbruikt [7].

De veranderde schildklierwaarden hebben ook een impact op de leverwaarden alanine amino transferase (ALAT – vroeger SGPT) en aspartaat amino transferase (ASAT, vroeger SGOT) [16, 7]. Verhoogde waarden (tot dubbel zo hoog) zijn normaal bij ondervoeding [6], maar verhoogde leverwaarden kunnen ook wijzen op leveraandoeningen, hart- en nierschade, inname van toxische stoffen… De ASAT/ALAT ratio wordt gebruikt in het kader van differentiaaldiagnose van verschillende mogelijke leveraandoeningen. Ook de combinatie van verhoogde alkalische fosfatase en verhoogde gamma-glutamyl transferase wijst op een leveraandoening, evenals verhoogde bilirubine [7].

 

De HGHS-as

De productie van groeihormoon is verlaagd, en kan leiden tot verminderde lengtegroei van de botten als de eetstoornis op jonge leeftijd ontstaat [7, 6]. Bij patiënten met boulimia nervosa worden slechts minimale veranderingen in de HGHS-as beschreven [18].

 

Neuropeptiden

Neuropeptiden (bv. leptine) spelen een rol in het honger- en verzadigingsgevoel, en hebben een invloed op het immuunsysteem en het voortplantingssysteem [18]. De niveaus van neuropeptiden zijn verstoord bij anorexia nervosa, doordat ze gekoppeld zijn aan de voedingstoestand en de hoeveelheid vetweefsel. Zo bestaat er een tekort aan leptine door de verminderde vetmassa. [18]. Onder de invloed van leptine worden bijnierhormonen omgezet in meer werkzame vormen, en worden mannelijke geslachtshormonen omgezet in vrouwelijke [7]:

In de bijnieren wordt meer cortisol geproduceerd, een stresshormoon [19, 7]. Cortisol draagt bij tot osteoporose. De cortisolspiegel verliest ook zijn normale circadiaanse ritme, wat slaapproblemen kan geven [19].
Geslachtshormonen werken dan weer in op de hypothalamus en hypofyse in de hersenen, die de menstruatiecyclus regelen (zie HPG-as). In het algemeen zijn de concentraties geslachtshormonen lager bij ondervoeding (minder oestrogenen bij vrouwen, minder testosteron bij mannen). Dit heeft invloed op de primaire en secundaire geslachtskenmerken. Bij vrouwen worden de baarmoeder en ovaria kleiner, bij mannen de testes. Het libido vermindert, en bij mannen kunnen erectie- en ejaculatiestoornissen ontstaan. Door de verminderde concentratie vrouwelijke geslachtshormonen in verhouding tot mannelijke geslachtshormonen kan bij vrouwen met ernstig ondergewicht mannelijke lichaamsbeharing of hirsutisme (bv. baardgroei) ontstaan. Vrouwelijke hormonen spelen ook een belangrijke rol in de botvorming, tekorten hebben implicaties voor osteopenie en osteoporose [7, 18, 16].

 

Diabetes insipidus

Er is een verminderde productie van aldosteron, dat instaat voor het concentreren van urine. Te weinig aldosteron kan dan ook gepaard gaan met uitdrogingsverschijnselen. Hierbij heeft de patiënt veel dorst, en wordt er veel urine geproduceerd die sterk verdund is. Dit wordt ‘diabetes insipidus’ genoemd [7].

 

Verhoogde cholesterol

Opmerkelijk is dat, ondanks de beperkte voedselinname, er vaak sprake is van een te hoge cholesterol bij patiënten met anorexia nervosa. Dit heeft te maken met een verminderde productie van het enzym dat nodig is om cholesterol af te breken [19]. De cholesterolwaarden herstellen zich met gewichtsherstel [22].

 

Melatonine

In de epifyse wordt melatonine geproduceerd, die een invloed heeft op het voortplantingssysteem. De verhoogde productie van melatonine draagt bij tot amenorroe bij patiënten met anorexia nervosa. Bij patiënten met boulimia nervosa wordt geen veranderde melatoninesecretie gerapporteerd [18]. De concentratie melatonine stijgt normaal als we slapen en daalt als we wakker zijn. De verstoring in melatonineproductie kan gepaard gaan met slaapstoornissen [7].

 

 

Bloedbestanddelen en afweersysteem arrow

Het beenmerg staat in voor de productie van verschillende bestanddelen van het bloed. Bij ondergewicht vermindert deze productie. Het gaat om rode bloedlichaampjes (erytrocyten), witte bloedlichaampjes (leukocyten) en bloedplaatjes (trombocyten). Bij een tekort aan rode bloedlichaampjes is er minder transport van zuurstof doorheen het lichaam en kan er bloedarmoede ontstaan. Bij een tekort aan witte bloedlichaampjes kan het afweersysteem verzwakt zijn, waardoor de patiënt vatbaarder wordt voor infecties. Bij een tekort aan bloedplaatjes is er minder bloedstolling en een verhoogd risico op bloedingen [7].

Gevolgen van hervoeden

Gewichtstoename bij ondervoeding kan complicaties veroorzaken (refeeding syndrome). Wanneer de patiënt terug meer koolhydraten inneemt en verbruikt, komt insuline vrij die een snelle opname van kalium, fosfaat en magnesium in de cellen stimuleert voor de stofwisseling van glucose. Dit komt bovenop de reeds lage voorraden van deze elektrolyten bij ondervoede patiënten. Er ontstaat dus snel een tekort aan deze elektrolyten, wat een belasting vormt voor het hart dat vaak reeds verzwakt is. De gevolgen kunnen dan ook dodelijk zijn. Bovendien kan de insuline een hypoglycemie uitlokken [13, 23, 17, 19]. Het risico op hervoedingssyndroom is het grootst in de eerste twee weken van hervoeding. Hervoedingssyndroom kan voorkomen bij elk lichaamsgewicht na een periode van ondervoeding [23], maar het risico is hoger bij sterk ondergewicht, een lange periode van ondervoeding, en bij een snel tempo van hervoeden/gewichtstoename.

Klinische kenmerken van refeeding syndrome zijn o.m., spierzwakte, hemolytische anemie (afbraak van rode bloedcellen), delier, epileptische aanvallen, coma, hartritmestoornissen, en hartstilstand [23, 19]. Het hervoedingssyndroom is zeldzaam, maar indien het optreedt, is er medische haast (opname). Om het risico op hervoedingssyndroom te verminderen, gebeurt gewichtstoename geleidelijk en wordt bijzondere aandacht besteed aan fosfaatrijke voeding, eventueel aangevuld met fosfaatsupplementen (zie Extra aandachtspunten tijdens de hervoedingsfase). Er wordt ook gelet op de verhouding koolhydraten, gezien een te hoge verhouding het risico op hervoedingssyndroom verhoogt. Bij personen met ernstige ondervoeding (hoog risico) is intensieve monitoring van diverse parameters nodig, wat moeilijk is in een ambulante context.

Gevolgen van eetbuien-purgeergedrag

Het onderscheid tussen het restrictieve type en het eetbuien-purgerende type is van belang, omdat er bij purgeergedrag een hoger risico is op uitdroging en elektrolytenstoornissen (hypokaliëmie in het bijzonder) [6]. De gevolgen van eetbuien en purgeergedrag komen in de volgende sectie aan bod.