Risico inschatting en urgenties

Kernwoorden 
Gewicht 
Dehydratatie 
Hartfunctie 
Basaal metabolisme 
Elektrolyten 
Orgaanschade 
Infectierisico 

Download hier de samenvattingsfiche

Risico inschatting gebeurt meestal niet op basis van één criterium (tenzij bij levensbedreigende alarmsignalen), maar op basis van de evolutie van en de link tussen een aantal criteria. Er bestaan verschillende tabellen met criteria voor (psychiatrische/medische) opname die onderling lichte verschillen kennen. De belangrijkste kenmerken die aan bod komen hebben betrekking op gewicht (BMI, ernst en snelheid van gewichtsverlies), dehydratatie (bewustzijnsverlies), verminderde hartfunctie (hartritmestoornissen), te sterke vertraging van basaal metabolisme (lage hartslag/bloeddruk, orthostatische hypotensie, hypothermie), verstoringen in elektrolyten (hypokaliëmie, hyponatriëmie), risico op hersen- en orgaanschade (hypoglycemie, nierinsufficiëntie) en infectierisico (leukopenie, neutropenie). De precieze grenswaarden vertonen soms lichte verschillen, ook omdat niet steeds het onderscheid gemaakt wordt tussen psychiatrische en somatische opname. 

Recent, in 2022, werd de MEED-richtlijn gepubliceerd​ [6]​. In deze richtlijn worden verschillende bronnen met criteria vergeleken, en wordt een risico-inschatting voorgesteld die onderscheid maakt tussen matig risico op overlijden en ernstig risico op overlijden. Hieronder worden deze criteria weergegeven, afgetoetst en aangepast aan de Belgische praktijk op basis van een expertgroep.  

Tabel 10. Risicobeoordelingskader voor de beoordeling van dreigend levensgevaar ​[6] 
Download hier de Tabel.

Infofiche – Medical Emergencies in Eating Disorders (MEED)

Risicobeoordeling voor de beoordeling van dreigend levensgevaar.

Materialen en tools

– 152 KB

Belangrijk

  • Dit is een hulpmiddel voor risicobeoordeling en kan een degelijke klinische evaluatie niet vervangen.  
  • Een patiënt wordt vanaf één rode beoordeling of vanaf twee oranje beoordelingen waarschijnlijk als een hoog risico beschouwd. Als een item “oranje” of “rood” scoort, raadpleeg dan de MEED-richtlijnen (Tabel 2 p. 37) voor een doelgerichte opvolging en correcte medische benadering. 
  • Risicoparameters voor volwassenen kunnen niet worden toegepast op kinderen en jongeren zonder aanpassing voor leeftijd en geslacht. – Voor gewicht en lengte: raadpleeg de Vlaamse groeicurven
  • Voor labotesten: de Royal College of Pediatrics and Child Health heeft referentiewaarden voor leeftijd en geslacht. Je vindt de tabel van de RCPCH hier. Bekijk ook de referentiewaarden van het geraadpleegde labo [63]19.

Aandachtspunten 

*De referentiewaarden kunnen verschillen tussen labo’s. Elke abnormaliteit is een reden voor alertheid en moet verder gemonitord worden [64] 

*Ook wanneer misbruik van purgeermiddelen zodanig is dat er sprake is van een verslavingsproblematiek of ernstige ontwenningsverschijnselen, kan opname nodig zijn [18] 

De behandeling van een eetstoornis is multidisciplinair (medische opvolging, voedingsbegeleiding, bewegingsbegeleiding en psychotherapie). Bij kinderen, jongeren en jongvolwassenen met anorexia nervosa is het belangrijk om het gezin in de behandeling te betrekken, en patiënten met eetbuien hebben baat bij cognitief-gedragstherapeutische technieken. Bij volwassenen kan het nuttig zijn om ook de partner te betrekken. 

Ambulante begeleiding heeft de voorkeur op residentiële begeleiding, indien de medische en psychosociale situatie van de patiënt dit toelaat​ [5, 3]​. Matig risico volgens de tabel hierboven kan een indicatie zijn voor psychiatrische opname, ernstig risico voor somatische opname.

Hulpmiddel 

Om hulpverleners (psychologen, psychiaters, diëtisten, bewegingsdeskundigen, kinesitherapeuten, eetstoornisklinieken) te vinden in de omgeving van de patiënt, klik hier

Centraal staat herstel van een gezond gewicht en een evenwichtig eetpatroon. Wanneer een eetstoornis niet gepaard gaat met complicaties, is een specifieke medisch interventie niet of zelden noodzakelijk. Bij herstel van de eetstoornis zullen de meeste lichamelijke verschijnselen namelijk weer verdwijnen​ [80, 68]​. Wel moeten een aantal risico’s gemonitord worden, zoals uitdrogingsverschijnselen en hypoglycemie, maar ook langetermijngevolgen zoals osteoporose. Ernstig ondergewicht (al dan niet in combinatie met excessief bewegen), snelle gewichtsdaling, eetbuien en ongezond compensatiegedrag (bv. braken of het gebruik van laxeermiddelen) vormen medische risico’s en dienen zo snel mogelijk aangepakt te worden​ [5, 4, 51]​. Patiënten met een eetbuistoornis kunnen medische opvolging nodig hebben voor obesitasgerelateerde complicaties​ [68]​. In de eerste weken van herstel is ook aandacht voor het risico op hervoedingssyndroom.  

De huisarts kan een coördinerende rol opnemen. In elk behandelplan is het belangrijk om af te spreken wie de verantwoordelijkheid neemt voor de fysieke opvolging en op welke manier medische risico’s aangepakt zullen worden. Dit vereist effectieve communicatie tussen eerstelijn en gespecialiseerde zorg​ [69]​. De huisarts kan (het risico op) medische complicaties opvolgen (hartritmestoornissen, osteoporose,  elektrolytenstoornissen) en de noodzaak voor hospitalisatie helpen bepalen​ [18]​. Indien de patiënt (nog) niet bereid is tot een multidisciplinaire behandeling, kan de huisarts reeds in overleg met een collega arts-specialist in eetstoornissen concrete afspraken maken rond gewicht, voedselinname en compensatiegedrag, en fysieke toestand​ [18]​. Via psycho-educatie (zie bijlage 6) en motiverende gespreksvoering (zie e-learning Eetexpert) kan gewerkt worden aan probleembewustzijn.  

Met behulp van de risicotaxatie kan de arts een inschatting maken van de nodige zorgintensiteit.

Bij patiënten met een beperkt (medisch/psychiatrisch) risico worden regelmatige check-ups gepland, in combinatie met eerstelijns multidisciplinaire opvolging. 

Bij patiënten met een matig risico wordt wekelijkse monitoring aangeraden, met inschakeling van gespecialiseerde hulp, en overweging van psychiatrische opname.  

Bij ernstig risico is urgente medische opname ter stabilisatie nodig.  

In deel 4 worden de elementen van de behandeling en opvolging door de arts toegelicht, en de plaats in het ruimere zorgtraject.   

19 MEED verwijst naar deze referentiewaarden. Deze zijn ook bruikbaar in een Belgische context volgens de expertgroep, de meeteenheden kunnen wel verschillen