Stappenplan eetstoornissen – huisarts
Dit stappenplan werd ontwikkeld ter ondersteuning van de huisarts bij de aanpak van eetstoornissen bij adolescenten en volwassenen.
Dit stappenplan werd ontwikkeld ter ondersteuning van de huisarts bij de aanpak van eetstoornissen bij adolescenten en volwassenen.
Download hier de samenvattingsfiche.
Meten en wegen
Eetstoornissen kunnen gepaard gaan met ondergewicht, een normaal gewicht en met overgewicht of obesitas. Normale gewichtsgrenzen worden bepaald in functie van geslacht, leeftijd en lengte. Men gebruikt hierbij de Body Mass Index, met als streefdoel een BMI tussen 20 en 25. Deze regel geldt voor personen van 18 jaar en ouder. Bij kinderen tot 18 jaar hangt deze maat nog te sterk af van de lengte, daarom maakt men bij deze leeftijdsgroep gebruik van groei- of BMI-curven met indicaties in percentielen.
De groeicurven12 kan je hier downloaden.
Tabel 6. BMI-Grenswaarden voor (extreem) ondergewicht, overgewicht en obesitas voor jongens van 2-18 jaar
Leeftijd | Bovengrens extreem ondergewicht | Bovengrens ondergewicht | Ondergrens overgewicht | Ondergrens obesitas |
2 jaar | 13,73 | 15,14 | 18,04 | 19,67 |
3 jaar | 13,33 | 14,72 | 17,66 | 19,36 |
4 jaar | 12,98 | 14,37 | 17,38 | 19,20 |
5 jaar | 12,72 | 14,12 | 17,30 | 19,31 |
6 jaar | 12,53 | 13,98 | 17,40 | 19,71 |
7 jaar | 12,46 | 13,98 | 17,73 | 20,47 |
8 jaar | 12,50 | 14,11 | 18,33 | 21,72 |
9 jaar | 12,61 | 14,34 | 19,12 | 23,38 |
10 jaar | 12,78 | 14,62 | 19,98 | 25,22 |
11 jaar | 12,97 | 14,91 | 20,77 | 26,86 |
12 jaar | 13,25 | 15,30 | 21,55 | 28,24 |
13 jaar | 13,62 | 15,78 | 22,34 | 29,29 |
14 jaar | 14,12 | 16,38 | 23,13 | 29,96 |
15 jaar | 14,67 | 17,01 | 23,81 | 30,23 |
16 jaar | 15,18 | 17,59 | 24,31 | 30,20 |
17 jaar | 15,62 | 18,08 | 24,69 | 30,08 |
18 jaar | 16 | 18,5 | 25 | 30 |
Tabel 7. BMI-Grenswaarden voor (extreem) ondergewicht, overgewicht en obesitas voor meisjes van 2-18 jaar
Leeftijd | Bovengrens extreem ondergewicht | Bovengrens ondergewicht | Ondergrens overgewicht | Ondergrens obesitas |
2 jaar | 13,63 | 14,91 | 17,42 | 18,79 |
3 jaar | 13,33 | 14,60 | 17,17 | 18,61 |
4 jaar | 13,02 | 14,31 | 17,01 | 18,59 |
5 jaar | 12,72 | 14,05 | 17,00 | 18,82 |
6 jaar | 12,43 | 13,85 | 17,17 | 19,37 |
7 jaar | 12,31 | 13,84 | 17,62 | 20,35 |
8 jaar | 12,37 | 14,04 | 18,36 | 21,67 |
9 jaar | 12,49 | 14,32 | 19,16 | 23,02 |
10 jaar | 12,63 | 14,61 | 19,91 | 24,20 |
11 jaar | 12,85 | 14,98 | 20,66 | 25,19 |
12 jaar | 13,21 | 15,46 | 21,42 | 26,05 |
13 jaar | 13,69 | 16,06 | 22,18 | 26,79 |
14 jaar | 14,29 | 16,74 | 22,95 | 27,49 |
15 jaar | 14,92 | 17,42 | 23,68 | 28,20 |
16 jaar | 15,45 | 17,96 | 24,28 | 28,84 |
17 jaar | 15,80 | 18,31 | 24,71 | 29,43 |
18 jaar | 16 | 18,5 | 25 | 30 |
Praktijkadvies: de grenswaarden voor ondergewicht bij jongeren zijn lager dan bij volwassenen, gezien jongeren nog groeien. Bij grote kinderen, die dus eerder een ‘volwassen’ lengte hebben, kunnen deze een vertekend beeld geven van de ernst van het ondergewicht, en kan het dus zinvol zijn de grenswaarden voor volwassenen te nemen voor (ernstig) ondergewicht.
Klinisch onderzoek
Kernwoorden |
Medische complicaties en het niveau van medisch risico moeten nagegaan worden.
Bij het klinisch onderzoek volstaat het meestal om de bloeddruk en hartslag te bepalen, abdomen te palperen en hart en longen te beluisteren [4, 5, 63]. Door hartslag zittend en rechtstaand te meten, kan nagegaan worden of er sprake is van bradycardie of van tachycardie na minimale inspanning, door een slechte hartconditie. Ook bloeddruk wordt best in beide posities gemeten. Ook lichaamstemperatuur kan toegevoegd worden aan het klinisch onderzoek, en het kan zinvol de extremiteiten te onderzoeken (verkleuringen, koude) en de spierzwakte te testen [5, 60, 64]. Tests voor spierzwakte zijn [64]:
Tijdens het lichamelijk onderzoek kan de arts opmerkzaam zijn voor uitdrogingsverschijnselen, cardiale symptomen, stofwisselingssymptomen, spijsverteringsproblemen, infra-orbitale petechiën, hamsterwangen (door het braken: zwelling speekselklieren en uitzakking van de huid), problemen met huid, nagels, haar, en tanden.
Kijk zeker of er lanugobeharing (donshaartjes op het lichaam) aanwezig is.
Maak altijd een inschatting van het psychiatrisch risico (zelfverwonding (vaak op voorarmen en bovenbenen) en suïcidaliteit). Zelfverwondend gedrag13 is vaak een act ter emotieregulatie, dus het is belangrijk om hier de nodige aandacht en zorg aan te besteden. Hoewel er bij zelfverwondend gedrag geen intentie is om zichzelf te doden, vormt de aanwezigheid van zelfverwondend gedrag bij een persoon wel een risicofactor voor (toekomstige) suïcidale gedachten en gedragingen14. Bij de risico-inschatting is het belangrijk te weten dan een derde van de overlijdens bij eetstoornissen te wijten is aan suïcide [60].
Technische onderzoeken
Bloedanalyses15 zijn bedoeld om metabole complicaties en onderliggende aandoeningen uit te sluiten [4].
Minstens één keer bepalen
In de eerstelijn wordt volgend laboratoriumonderzoek aanbevolen (minstens 1 keer [5]):
Hemoglobine, leukocyten, natrium, kalium16, bicarbonaat, chloride, ureum, creatinine, aspartaat amino transferase (AST/GOT), alanine amino transferase (ALT/GPT), albumine en glucose [4, 17]. Een urineonderzoek wordt ook aanbevolen (dipstick) [5, 60, 65]. Zowel in de eerstelijn als in de gespecialiseerde zorg kunnen volgende tests toegevoegd worden: Trombocyten, fosfaat, magnesium, sedimentatie , thyroïd stimulerend hormoon (TSH) [4] en insuline-achtige groeifactor-1 (IGF-1) (verstoord bij vasten, geeft informatie of ondervoeding al geruime tijd bezig is) [5, 66].
Deze testen geven voldoende informatie over de meest voorkomende stoornissen, zoals dehydratatie, anemie, leukopenieën, verlies van mineralen en elektrolyten, nierfunctie- en leverfunctiestoornissen [14]. Ze laten ook toe onderscheid te maken met de voornaamste andere oorzaken van ondergewicht, zoals inflammatie, infecties, tumoren en leukemie. Aanvullende onderzoeken en bepalingen zijn enkel nodig als daar indicatie voor is [4].
Tabel 8. Basis bloedonderzoeken in de eerste lijn [4,60,18]
Eetstoornisrisico | Differentiaaldiagnose | |
Hematologie | ||
Hemoglobine
Leukocyten Trombocyten1 |
Anemie en leukopenie bij ondervoeding | Onderliggende bloedziekte, vit. B12-tekort |
Elektrolyten | ||
Natrium & kalium
Bicarbonaat & Chloride Fosfaat1 & magnesium1 |
Verstoord bij purgeren, en bij refeeding syndrome | Ziekte van Addison (Na↓,K↑) |
Eiwitten | ||
GPT (ALT) & GOT (AST) | Verhoogd (tot x2) bij ondervoeding | >x2: onderliggende leverinsufficiëntie, ratio geeft indicatie voor diagnose |
Albumine | Voedingstoestand | |
Creatinine2 & ureum | Ondervoeding, dehydratatie | Nierinsufficiëntie |
BSE1 | Infectieziekten
Auto-immuunziekten |
|
Koolhydraten | ||
Glucose | Hypoglycemie bij ondervoeding
Hypoglycemie bij te beperkte insuline bij type 1 diabetes [63,16] |
|
Hormonen | ||
TSH1 | Geen eetstoornis-specifiek risico | Hyperthyreoïdie |
IGF-11 | Laag bij vasten |
Noot: 1 extra in 2de lijn. 2Bij de interpretatie van creatinine moet rekening gehouden worden met het gewicht/de spiermassa [65].
Aandachtspunt
Eetstoornissen komen vaker voor bij Diabetes type 1. Patiënten met insuline-afhankelijke diabetes misbruiken hun insuline-afhankelijkheid soms om af te vallen. Een verhoogd HbA1c kan hierdoor soms optreden. Een hyperglycemie kan dan wijzen op het onvoldoende doseren of uitstellen van insuline [16]. |
Eenmaal er biochemische afwijkingen vastgesteld worden, moeten deze verder opgevolgd worden [67]. Ook bij toenemend gewichtsverlies of als de patiënt op korte tijd sterk bijkomt (bijvoorbeeld meer dan 0,5 kg per week) is een nieuwe bloedname nodig om complicaties door hervoeden uit te sluiten (refeeding syndrome).
Aanvullend
Extra bloedonderzoeken17 bij patiënten die sterke symptomen hebben [65]:
Nuttige testen in de differentiaaldiagnose van amenorroe en gewichtsverlies zijn schildklierfunctietesten, de bepaling van follikelstimulerend hormoon (FSH), luteïniserend hormoon (LH), prolactine en een thoraxfoto [5].
Een ECG is geïndiceerd bij patiënten met ondervoeding (BMI < 15) [64], purgeren [67, 3, 17, 64], of bij gebruik van QT-verlengende medicatie. Andere indicaties zijn een ernstige verstoring van de elektrolyten of een onregelmatige of trage hartslag (<50 slagen/min.) [4, 17]. Meestal worden enkel in ernstige gevallen (extreem ondergewicht/purgeergedrag) duidelijke afwijkingen gevonden, en bij ‘refeeding syndrome’. Na hervoeden treedt een normalisatie van de QT-tijd en de QT-tijd dispersie op [3].
Een botdensiteitsscan wordt aangeraden vanaf een ondergewicht dat 6 à 12 maanden bestaat of bij (secundaire) amenorroe die 6 maanden bestaat18 [14, 68, 17, 69, 23]. De huisarts heeft hiervoor een motiverende en een doorverwijsfunctie [5]. Bij onvoldoende herstel of bij afwijkende waarden van een botscan wordt dit onderzoek herhaald na 12 maanden.
Een EEG wordt niet routinematig aanbevolen in het kader van eetstoornisdiagnostiek [4, 17]
12 Groeicurves kunnen weergegeven worden met percentielscores of met standaarddeviaties (SD). Dit is een term uit de statistiek, die aangeeft hoe groot de normale spreiding is rond het gemiddelde. Boven de gemiddelde curve liggen de curven +1, +2 en +2,5 SD, eronder liggen de curven -1, -2 en -2,5 SD. Een gemiddelde BMI is de BMI die precies samenvalt met de nullijn (of middelste lijn). Een normale BMI is een BMI die ligt tussen de groeicurven waarbij +2 en -2 staat. De score maakt direct duidelijk in hoeverre de BMI afwijkt van wat ‘gewoon’ of ‘normaal’ is. De Vlaamse BMI-curves voor jongeren werken (momenteel) met percentielscores.
13https://www.opgroeien.be/kennis/themas/zelfverwonding/wat-zelfverwonding
14 Zie onder meer onderzoek van Glenn Kiekens.
15 Domus Medica ontwikkelde een richtlijn rond laboratoriumtests door huisartsen [108]. De richtlijn bevat ook informatie rond de procedure voor correcte bloedafname. De richtlijn vind je hier (na login).
16 Kaliumgehalte in het bloedserum is gevoelig voor hemolyse. Bij hemolyse zullen de bloedbestanddelen die zich in de erythrocyten bevinden in het plasma/serum terechtkomen. Kalium bevindt zich in hoge concentratie in de erythrocyten. Bij het vrijkomen van dit intracellulaire kalium zal de concentratie in het serum dus foutief te hoog worden gemeten. Verder kan het serum kaliumgehalte normaal zijn, terwijl het totale kaliumgehalte in het lichaam toch te laag is. Ook bij een normaal kaliumgehalte in het bloedserum is het dus belangrijk klinische verschijnselen na te gaan. Voor richtlijnen rond afname kalium, zie bovenstaande richtlijn van Domus Medica, p. S3
17 Deze onderzoeken kunnen door de huisarts worden aangevraagd, of door/in samenwerking met de tweede lijn.
18 Het kan ook gaan om primaire amenorroe, of om situaties waarbij de arts geen zicht heeft op de normale menstruatie door het gebruik van hormonale anticonceptie.